AANTAL VERMINDERINGEN OP EUROPESE DBI'S VERDWIJNEN

Binnen de vennootschapsbelasting bestaat de techniek Definitief Belast Inkomen die er moet voor zorgen dat een moeder geen tweede keer wordt belast op dividenden die ze krijgt van haar dochters. Maar België vermindert deze vrijstelling extra met een aantal fiscaal niet aanvaarde kosten. De Europese Commissie vindt dat dit niet kan voor dividenden die uit lidstaten van de Unie komen. België past daarom zijn wetboek aan.

Binnen de vennootschapsbelasting is de techniek van het "definitief" belast inkomen ingevoerd om dubbele belasting te vermijden. Als een moedervennootschap van haar dochter een dividend ontvangt, zal dat dividend bij die dochter reeds belast zijn. Dividenden worden immers geput uit de winst van het boekjaar. Dat is het netto bedrag van de winst waar de vennootschapsbelasting al van afgetrokken is. Stel dat een Belgische dochter een winst vóór belasting heeft van 100. Tegen het normale Belgische tarief vennootschapsbelasting zal ze daar 33,99 procent op betalen. Dus schiet netto 66,01 over. Keert de dochter dat bedrag uit naar haar moeder, dan krijgt die moeder een opbrengst binnen van 66,01. Als de moeder daar nog eens belasting moet op betalen, zou dat neerkomen op een dubbele belasting. Dat wordt vermeden via de techniek van het "definitief belast inkomen" (DBI). Een DBI-aftrek moet er voor zorgen dat die uitgekeerde winst van 66,01 bij de moeder niet nogmaals wordt belast.

De DBI-aftrek is gekoppeld aan een aantal strikte voorwaarden. De aandeelhouder moet op de datum van toekenning of betaalbaarstelling een deelneming hebben van ten minste 10 procent of met een aanschaffingswaarde van ten minste 1.200.000 EUR. De aandelen moeten de aard van financiële vaste activa hebben en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden of worden behouden. Dat laatste betekent dat op het ogenblik dat het dividend er komt, de vennootschap de aandelen nog geen jaar moet hebben. Maar dan moet ze dat jaar wel afmaken na de ontvangst van het dividend.

Naast deze voorwaarden, bestaan nog tal van andere beperkingen die de DBI-aftrek viseren. Zo is een DBI niet voor de volle honderd procent aftrekbaar. De aftrek geldt maar voor 95 procent. Verder kan een DBI-aftrek maar van wat overblijft van de belastbare basis na de zogenaamde "vierde bewerking". Eerst wordt de mutatie in de reserves geteld bij de verworpen uitgaven en de uitgekeerde dividenden. Die vormen samen het fiscaal resultaat. In een tweede bewerking wordt het fiscaal resultaat gesplitst tussen Belgische en buitenlandse winst. Bij de derde bewerking wordt onder meer de bij verdrag vrijgestelde winst, de aftrekbare giften en de vrijstelling voor bijkomend personeel afgetrokken. Van het bedrag dat dan nog rest, is een DBI-aftrek mogelijk. Stel dat een vennootschap een fiscale winst heeft van 1.000, aftrekbare giften voor 30 en een aftrek voor bijkomend personeel van 300, dan zal uiteindelijk 670 overblijven om een DBI-aftrek op los te laten. Stel dat de vennootschap een DBI heeft van 1.200, dan zal 530 DBI-aftrek verloren gaan.

Verminderingen

Daar komt bij dat het bedrag waarop de DBI-aftrek mag losgelaten worden, nog eens wordt verminderd met een aantal verworpen uitgaven (zie voor volledige lijst art. 205, § 2 W.I.B. 1992). Verworpen uitgaven zijn uitgaven die voor een groot deel wel boekhoudrechtelijke kosten zijn, maar fiscaal door de wet niet als beroepskosten worden aanvaard. Zo moet het bedrag waarop een DBI-aftrek mag verrekend worden verminderd worden met geldboeten, niet specifieke kledijkosten, receptiekosten, restaurantkosten, kosten van allerlei aard met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen, en kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, die in de verworpen uitgaven zijn opgenomen. Stel dat in het voorbeeld binnen de 1.000 fiscale winst niet aftrekbare restaurantkosten zitten voor 100, dan zal de DBI-aftrek maar kunnen voor 570 in plaats van de resterende 670. Deze extra verminderingen kunnen pijn doen. Door deze regels is het perfect mogelijk dat wél een dubbele belasting ontstaat van een ontvangen dividend. Vandaar vermoedelijk dat de Europese Commissie een en ander niet ziet zitten.

Binnen de Europese Unie bestaat immers de "moeder-dochterrichtlijn" (Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990) die het principe invoerde dat elke lidstaat zich dient te onthouden van het belasten van uitgekeerde winsten van dochters aan moeders. De Commissie vindt dat een DBI-aftrek niet toestaan op sommige verworpen uitgaven, zondermeer strijdig is met de moeder-dochterrichtlijn. Dus past de regering nu via een wetsontwerp de tekst van het artikel aan. Alle verminderingen zullen meteen vanaf aanslagjaar 2005 niet meer gelden op inkomsten verleend of toegekend door een dochteronderneming gevestigd in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Dus ook voor Belgische dochters. Zodat in ons voorbeeld de moeder toch een DBI-aftrek krijgt van 670 ondanks de niet aftrekbare restaurantkosten van 100.

Maar België voert deze tolerantie enkel in op de inkomsten die bedoeld zijn in de richtlijn. Zo zal de aftrekbeperking wel blijven gelden voor een DBI ontstaan uit de inkoop eigen aandelen door een vennootschap en de liquidatieboni die een vennootschap ontvangt bij de ontbinding en vereffening van een dochter. Daarnaast blijven de verminderingen gelden voor dividenden die niet uit lidstaten van de Europese Unie komen. De Kamer heeft in plenaire zitting op 17.03.2005 dit wetsontwerp goedgekeurd. De Senaat evoceerde het ontwerp niet, zodat het nu op weg is naar het Staatsblad. Wat betekent dat de opheffing al zal gelden voor de eerstvolgende in te dienen aangifte vennootschapsbelasting.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 21 april 2005.