FISCAAL RECHTER KAN BETALINGSUITSTEL GEVEN

De Belgische Staat heeft bakken geld nodig om ons overheidsapparaat drijvend te houden. Dat gebeurt door het innen van belastingen. Maar soms kunnen Belgen hun belasting niet betalen. De fiscus vindt dat ze dan enkel uitstel aan hem kunnen vragen. De rechterlijke macht mag in deze niet tussenbeide komen. Deze stelling staat vandaag op de helling.

Elke Belg moet zijn belasting betalen. Die plicht is dubbel. Naast het correct aangeven van de belastbare inkomsten moet een belastingplichtige eenmaal de fiscus de belasting heeft gevestigd, deze ook betalen. Als de schuldenaar evenwel betalingsmoeilijkheden kent, kan hij aan de ontvanger om betalingsuitstel vragen. Daar kunnen goede redenen voor zijn. Nogal wat belastingen worden geheven op winsten, zonder rekening te houden met het feit of deze winsten al dan niet reeds geïnd zijn. Denk maar aan een aannemer die mooie gebouwen neerplant. Als de bouwheer niet kan betalen, of erger nog, in faling gaat, kan de aannemer de gemaakte winst al aangegeven hebben zonder dat deze al betaald was. In zo'n geval is betalingsuitstel vragen de meest logische handeling. De aannemer schrijft dan een brief naar de ontvanger waarin hij een afbetalingsplan voorstelt. De fiscus vindt dat de belastingontvanger volledig autonoom kan beslissen omtrent het al dan niet toestaan van betalingsuitstel. Dus zonder toezicht door de rechterlijke macht. Om deze stelling te argumenteren verwijst de fiscus steevast naar de gecoördineerde wetten op de rijkscompatibiliteit. Daarin wordt de aansprakelijkheid van de ontvanger van belastingen geregeld. Art. 66 van dat wetboek stelt de ontvangers persoonlijk aansprakelijk wanneer een regelmatig gevestigde belasting door hun nalatigheid niet kan worden geïnd. Dus redeneert de fiscus dat gezien de toch wel zware sanctie voor een ambtenaar, deze dan ook het monopolie moet hebben voor het al dan niet verlenen van betalingsuitstel. Een deel van de rechtsleer volgt deze stelling. Dus zouden in deze opinie de fiscale rechtbanken en hoven niet kunnen toezien op de beslissingen genomen door de ontvangers. Enkel de Raad van State kan tussenkomen. Maar dan enkel op het stuk van de objectieve vernietigingcontentieux. De vraag is echter of deze stelling de juiste is.

Veel hangt samen met art. 1244 B.W. Dit artikel uit ons burgerlijk wetboek stelt dat de rechter, niettegenstaande ieder andersluidend beding, met inachtneming van de toestand van schuldeiser en schuldenaar, met grote omzichtigheid en rekening houdend met de termijnen die de schuldenaar reeds kreeg, gematigd uitstel kan verlenen voor betalingen en vervolgingen kan schorsen. De fiscus zegt dat dit artikel enkel van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten en dus beperkt is tot het privaatrecht. Belastingschulden vloeien niet voort uit overeenkomsten maar uit de wet en zijn bij uitstek publiekrechtelijk van aard. Zo stelt het wetboek inkomstenbelastingen dat de directe belastingen opeisbaar zijn op de dag dat de belasting werd gevestigd. Zij moeten betaald worden binnen twee maanden na de toezending van het overeenstemmende aanslagbiljet (art. 413, eerste lid W.I.B. 1992). Deze afleiding stoelt op een cassatiearrest van 1977. Maar hoogleraar Ludo CORNELIS vindt dat Cassatie ten onrechte oordeelde dat art. 1244 B.W. enkel van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten. Het geviseerde artikel is zelf van openbare orde omdat in de wettekst "niettegenstaande ieder andersluidend beding" is opgenomen. Dus werkt het ook door in fiscalibus. Temeer de wetgever het corrigerend optreden van de rechters niet afhankelijk maakte van de oorsprong van de verbintenis. Hij had het belang van elke schuldenaar op het oog. Ook Jean-Pierre BOURS is eenzelfde mening toegedaan. Het feit dat de ontvanger persoonlijk aansprakelijk is voor de inning van de belastingschuld staat de toepassing van art. 1244 B.W. immers niet in de weg. Als de rechter betalingsuitstel toestaat en de belastingschuld achteraf niet inbaar blijkt, is de ontvanger meteen bevrijd van zijn aansprakelijkheid. Op basis van deze auteurs is het dus een uitgemaakte zaak dat de rechter ook in fiscalibus betalingsuitstel kan toestaan.

Hof te Gent

Begin dit jaar werd zo'n geval voorgelegd aan het Hof van Beroep te Gent (Gent, 15 maart 2005). Een B.T.W. belastingplichtige moest B.T.W. betalen. Maar die kon dat niet en kreeg van de rechtbank te Brugge betalingsgemak. De fiscus vond dat de rechter te Brugge zijn boekje te buiten ging. De administratie ontvouwde haar klassieke stelling die net werd geschetst. Gezien de persoonlijke aansprakelijkheid van de ontvanger, kan de rechter niet tussenkomen. Maar het hof te Gent vindt dat de fiscale rechtbanken wél bevoegd zijn. Daartoe steunt de rechter zich op de wet die de fiscale rechtbanken creëerde. In de memorie van toelichting bij deze wet staat immers duidelijk dat deze rechtbanken bevoegd zijn inzake het al dan niet toestaan van uitstel van betaling. Dus ging de rechter te Brugge niet over de schreef. Opvallend daarbij is dat de rechter te Gent onderlijnt dat de rechterlijke macht in billijkheid moet beslissen. Bij deze stelling verwijst het hof zondermeer naar art. 1244 B.W.

Het valt te hopen dat deze wending in de rechtspraak mag uitdeinen. Het kan niet dat de rechterlijke macht verhinderd wordt de uitvoerende macht te controleren bij het al dan niet verlenen van uitstel. Bij zo'n belangrijke zaak is de mening van een per definitie onafhankelijk rechter gewoon broodnodig. Het blijft trouwens te betreuren dat de regering in 2004 de rechterlijke macht expliciet buiten de mooie maatregel "onbeperkt uitstel van de invordering van inkomstenbelastingen" heeft gehouden. Sinds eind 2004 kan de fiscus de facto een belastingschuld kwijtschelden als de belastingplichtige die niet kan betalen. Maar de rechterlijke macht kan het gebruik van deze mogelijkheid niet toetsen omdat de wet voorziet dat beroep enkel mogelijk is bij de fiscus zelf. Misschien kunnen ook hier de fiscale rechtbanken op basis van de nieuwe interpretatie van art. 1244 B.W. nuttig werk verrichten.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 8 september 2005.