STAD LUIK MOET ADVOCAAT BELASTINGPLICHTIGE BETALEN

Als een belastingplichtige zijn zaak voor een hof of rechtbank wint, volgt vaak de factuur van zijn advocaat. Van oudsher werd aangenomen dat het ereloon van een advocaat nooit deel kan uitmaken van de opgelopen schade. Maar Het Hof van Cassatie laat die stelling wankelen. In een geval van een discriminerende gemeentebelasting doet een rechter de stad Luik de advocaat van de winnende belastingplichtige betalen.

De stad Luik voerde een belasting in op verblijven met een beperkte oppervlakte. Om het onderscheid te maken tussen gewone en beperkte verblijven werd de grens vastgelegd op 28 m2. Wat betekent dat elkeen die eigenaar is van een verblijf met een oppervlakte van hoogstens 28 m2, de gemeentebelasting diende te betalen. Een bezitter van twee dergelijke verblijven was het daar niet mee eens en stapte naar de rechtbank van eerste aanleg (Rb. Luik, 9 juni 2005). De eigenaar stelt dat de gekozen oppervlakte die bepaalt of men al dan niet de gemeentebelasting moet betalen, geen objectief criterium is en discriminerend werkt. Dat houdt een inbreuk in op drie principes ingeschreven in de Belgische grondwet: alle Belgen moeten gelijk zijn voor de wet (art. 10 G.W.), het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden (art. 11 G.W.) en inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd (art. 172 G.W.).

Kleine verblijven

In dergelijk geval moet de rechtbank onderzoeken of het criterium dat daarvoor is gekozen, niet discriminerend is. Dat criterium moet objectief en pertinent zijn ten opzichte van het onderwerp en het doel van de maatregel. De stad Luik vindt de maatregel objectief. Ze steunt immers op een objectief criterium: de vierkante meter. De rechtbank vindt dat op zich ook. Maar toch moet de stad Luik in zo'n geval aantonen dat de gehanteerde grens van 28 m2 objectief en redelijk is. De stad verdedigt zich met twee argumenten. De woningen die omgevormd worden tot meerdere verblijven met een beperkte oppervlakte zijn bedoeld om een groter aantal mensen te laten wonen dan in het geval de woning niet werd omgevormd. Gezien dat feit is een extra belasting op zijn plaats. De rechter vindt echter dat dit argument geen hout snijdt. Als een gezin met vier woont in een appartement van 80 m2, heeft elk lid van het gezin maar 20 m2. In verblijven met beperkte oppervlakte woont meestal maar één persoon die dan over een grotere oppervlakte beschikt. Als tweede verweermiddel werpt Luik op dat de inwoners van kleine verblijven evenzeer genieten van de diensten die de stad aanbiedt. De rechtbank vindt ook dat geen goed argument. Het geldt voor elke inwoner van de stad. Of die nu al dan niet woont in een verblijf van hoogstens 28 m2. Dus vindt de rechter de gemeentebelasting strijdig met de grondwet.

Nu de eigenaar gelijk krijgt in zijn vordering, vindt hij dat de stad Luik de kosten van zijn advocaat moet betalen. Daartoe steunt hij zich op een arrest van het Hof van Cassatie van 02.09.2004. Dat arrest stelt dat het honorarium en de kosten van een advocaat of van een technisch raadsman die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij dat noodzakelijke karakter vertonen. De rechtbank vindt in deze dat de stad Luik een fout heeft gemaakt door een discriminerend reglement uit te vaardigen. Deze fout heeft de eigenaar ertoe gedwongen een advocaat te raadplegen in een toch wel relatief complexe materie om de fout recht te zetten. Dus moet de stad Luik de kosten van zijn advocaat betalen. De eigenaar vroeg een forfaitaire vergoeding van 1.250 EUR, maar de rechter staat enkel een provisionele euro toe. De rechtbank nodigt de belastingplichtige uit om het juiste bedrag aan te tonen of aan te tonen dat dit forfait redelijk en matig is.

Vijf jaar

Het is opvallend dat de rechter als basis een cassatiearrest aanvaardt die advocatenkosten doet betalen door de partij die een contractuele fout maakte. In het geval van de stad Luik gaat het hoogstens om een fout door de uitvoerende macht. Het heeft geen uitstaans met een contractuele fout begaan door de stad. Waarmee deze feitenrechter zich principieel opstelt. Hij kwalificeert het honorarium van de advocaat als een vergoedbare schade zonder dat de benadeelde diende aan te tonen dat hij of zij het slachtoffer was van een contractuele wanprestatie die een advocaat noodzaakte. Maar deze benadering is niet nieuw. Ook in de rechtsleer werd deze al aangekaart. Het valt af te wachten of de andere magistraten zullen volgen. Het leidt intussen geen twijfel dat deze nieuwe wending ophef zal maken. Een fiscale procedure voeren is een dure zaak. Als men zijn advocatenkosten kan verhalen op de Staat, zal men dat niet nalaten. Maar dan moet de eis tot schadevergoeding ingesteld worden binnen de termijn voorzien in art. 2262bis, § 1, tweede lid B.W. Alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. Wat impliceert dat die termijn in fiscalibus ten laatste begint te lopen vanaf de datum van de ontvangst van het aanslagbiljet door de belastingplichtige.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 20 oktober 2005.