OPLETTEN BIJ VERKOOP AANDELEN AAN EIGEN HOLDING

De fiscus heeft eind vorig jaar de vlam uit het vuur gehaald voor interne meerwaarden gerealiseerd bij een inbreng in natura in een eigen holding. Maar wat als de aandelen aan die eigen holding verkocht worden? Het Hof van Beroep te Antwerpen kreeg zo'n geval voorgelegd.

Interne meerwaarden hebben de voorbije jaren het fiscale métier beroerd. Als een belastingplichtige aandelen inbrengt in een vennootschap waarvan hij ook aandeelhouder is, spreekt de fiscus van een interne meerwaarde. De fiscus stelde daarbij steevast dat in zo'n geval geen economische verschuiving van vermogen plaatsvond. Alles blijft "in de familie". In dat geval zijn er gemeenschappelijke belangen. Koper en verkoper zijn economisch geen onafhankelijke partijen. Dus belaste de fiscus die meerwaarde niet zelden als divers inkomen op basis van artikel 90, 1° W.I.B. 1992. Winst of baten die, zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, worden als diverse inkomsten belast aan 33 procent. Tenzij het gaat om normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen.

Intussen is die hele problematiek opgelost. Voortaan kan het onderbrengen van aandelen in een eigen holding als dat gaat via een inbreng in natura. De welwillendheid van de fiscus geldt niet als het om een verkoop van de aandelen aan die holding gaat. Maar als de aandelen die een meerderheidsaandeelhouder heeft, worden geruild tegen nieuwe aandelen van de holding, kan dit op voorwaarde dat vier voorwaarden worden vervuld gedurende dag-op-dag drie jaar na de inbrengverrichting. De holding mag geen kapitaalvermindering doen. Ook de vennootschap waarvan de aandelen werden ingebracht mag haar kapitaal niet verminderen. De dividenduitkeringen door de werkmaatschappij mogen niet wijzigen ten opzichte van vóór de inbreng in de holding. Er mogen toch kapitaalverminderingen of hogere dividenden worden uitgekeerd indien wordt aangetoond dat de kapitaalvermindering of de hogere dividenduitkeringen worden gebruikt om bijvoorbeeld nieuwe investeringen of financiering van andere groepsvennootschappen te realiseren. Tot slot moeten de door de werkmaatschappij betaalde managementfees, bedrijfsleiderbezoldigingen, enzovoort, overeenstemmen met de vroegere bedrijfsleiderbezoldigingen. Maar na deze "stand still" van drie jaar krijgt de groep vrij spel.

Verkoop van aandelen

Deze door de fiscus algemeen afgekondigde "ruling" geldt enkel bij een inbreng in natura van aandelen (dus de vorming van kapitaal) in de holding. Wat als een en ander via een verkoop gaat? In dat geval verkoopt de aandeelhouder immers zijn aandelen aan een eigen holding. Wat betekent dat hij zich meteen daarna kan laten betalen voor zijn aandelen. Eén ding is duidelijk. In zo'n geval geldt de ruling niet en moet de fiscus een beoordeling uitspreken. Het Hof van beroep te Antwerpen kreeg zo'n geval voorgelegd (Antwerpen, 30 november 2004). In 1989 koopt een natuurlijk persoon 25 procent van de aandelen van een vennootschap voor een bedrag van ongeveer 80.000 EUR. De eigen vermogenswaarde van de aandelen bedroeg toen 28.000 EUR. In 1992 verkoopt betrokkene die aandelen aan een eigen opgerichte holding voor 310.000 EUR. De intrinsieke waarde van het aandelenpakket bedroeg toen 310.000 EUR. Volgens de fiscus kadert de aandelentransactie niet in het normaal beheer van het privaat vermogen en kunnen het geheel van de voorbereidingen en de omstandigheden waarin de verrichting gebeurde, enkel doen besluiten tot speculatief inzicht. Volgens het Hof is sprake van speculatie als aandelen opzettelijk worden gekocht om na korte of lange termijn met winst te verkopen. Bijgevolg dienen de omstandigheden onderzocht te worden waarin de verrichting heeft plaatsgehad om te beoordelen of er al dan niet sprake is van een speculatieve belaste meerwaarde. Het Hof evalueert daarbij de waardebepaling van de aandelen in 1992 verricht door een bedrijfsrevisor. Die selecteert vijf methodes. De waarde van alle aandelen worden geraamd op een bedrag tussen 600.000 en 1.250.000 EUR. Voor het bepalen van de transactieprijs wordt echter enkel met het hoogste bedrag rekening gehouden. Dat kan volgens het Hof niet. Temeer omdat de omzet net in 1992 was gedaald. Het Hof besluit dat het verslag van de bedrijfsrevisor niet als een juiste weergave van de waarde van de aandelen op het ogenblik van de verkoop kan beschouwd worden.

Andere rechtspraak

Wat niet wil zeggen dat elke verkoop van aandelen aan een eigen holding meteen speculatief en dus belastbaar is. Zo oordeelde de rechtbank van eerste aanleg dat bij een verkoop van aandelen dat geen sprake was van een mogelijke belastbaarheid als divers inkomen aan 33 procent. De rechter vond in dat geval dat de oprichters een valabele economische, patrimoniale en familiale reden voor het opzet hadden. In de aandeelhoudersstructuur voorafgaand aan de verkoop, bestond het risico dat één van de beide oprichters in de minderheid kon komen indien de andere zou gaan samenspannen met de minderheidsaandeelhouder. Tevens kon in die casus de prijs getoetst worden met een transactie die tot stand was gekomen met een onafhankelijke derde. Maar het blijft hoe dan ook opletten als een natuurlijk persoon een aandelenpakket verkoopt aan een eigen holding. De motieven zijn daarbij belangrijk om de vraag te beantwoorden of het al dan niet om een speculatieve meerwaarde gaat. Merk op dat in deze casus de fiscus de waarde van het aandelenpakket niet betwist. Hij aanvaardt ze. Maar koppelt er wel belastbaarheid aan in de personenbelasting.

Hier kan nog aan toegevoegd worden dat rond de verkoop van een minderheidsaandeel de fiscus eind vorig jaar een positieve ruling publiceerde (Voorafgaande beslissing nr. 400.240 dd. 19.05.2005). Het ging om kinderen die ten gevolge van het overlijden van hun vader 25 procent aandelen erfden in een vennootschap actief in de automobielsector. De kinderen willen hun aandelen verkopen aan vennootschappen van hun broer en zijn echtgenote die de activiteit verder zetten. De fiscus zag daar geen graten in. In het geval van het Hof te Antwerpen ging het ook om eenzelfde minderheidsbelang (25 procent). Maar het grote verschil is dat in het Antwerpse geval de natuurlijke persoon de enige aandeelhouder was van de holding. Bij de kinderen uit de ruling was dit niet het geval.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 19 januari 2006.