HOE FICTIEVE KOSTEN TOCH AFTREKBAAR KUNNEN ZIJN

Opdat een kost fiscaal aftrekbaar zou zijn, moeten daar werkelijke prestaties tegenover staan. Maar dankzij artikel 26 van het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B), mag de fiscus volgens het Hof van Beroep in Antwerpen, de aftrek van een fictieve kostenfactuur niet weigeren.

In België bestaat de fiscale eenheid niet. Dat houdt in dat belastingplichtigen die financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als één enkele belastingplichtige worden aangemerkt. Omdat de fiscale eenheid in ons land niet bestaat, kan een groep van vennootschappen de winst in één vennootschap niet meteen compenseren door het verlies in een andere vennootschap. Voor groepen zit er niets anders op dan de winst van de ene naar de andere vennootschap door te schuiven via facturatie. De verlieslatende vennootschap presteert dan diensten voor de winstgevende. De winstgevende vennootschap die de kostenfactuur ontvangt, moet aantonen dat het om een fiscaal aftrekbare beroepskost gaat. Dat zijn kosten gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (artikel 49 W.I.B.) De vennootschap die de kosten inbrengt, moet de echtheid en het bedrag van de kosten verantwoorden.

Het Hof van Beroep in Antwerpen kreeg onlangs zo'n geval te behandelen. Een vennootschap was benoemd tot gedelegeerd bestuurder in een andere vennootschap. Voor dat mandaat ontving de bestuursvennootschap 5.000 euro per maand. De vennootschap die de bestuursvennootschap betaalde, moest aantonen dat het om een fiscaal aftrekbare beroepskost ging. De vennootschap faalde in dat bewijs. Ze kon niet bewijzen dat er tegenover de vergoeding van 5.000 euro per maand werkelijke prestaties stonden. Dus weigerde de fiscus de aftrek en verhoogde ze de belastbare basis met de aanvankelijk afgetrokken kost.

Door die handelwijze werd de vergoeding nu twee keer belast. Zowel de bestuursvennootschap als de vennootschap die de factuur ontving, moesten er volgens de fiscus belasting op betalen. De gedupeerde vennootschap - zij die de maandelijkse kost van 5.000 euro had ingebracht - gooide als deus ex machina artikel 26 W.I.B. in de ring. Dat artikel stelt dat wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, die voordelen bij haar eigen winst worden gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger, in casu de bestuursvennootschap. De gedupeerde vennootschap vond dus dat zij een abnormaal of goedgunstig voordeel had verleend aan de bestuursvennootschap. Ze betaalde een vergoeding in ruil waarvoor geen prestaties werden geleverd. Dat is duidelijk abnormaal of goedgunstig. En volgens artikel 26 W.I.B. mogen dergelijke voordelen niet belast worden bij de verstrekker als de fiscus ze gebruikt om er de belastbare basis van de ontvanger van het voordeel mee te bepalen. De gedupeerde vennootschap stelde dus dat de door haar betaalde vergoeding van 5.000 euro per maand bij haar niet mag belast worden.

Het Hof van Beroep in Antwerpen volgde die redenering. De fiscus mag de kostenaftrek niet weigeren bij de vennootschap die de bestuursvergoeding als beroepskost aftrok, precies omdat de betaalde vergoeding belast wordt bij de bestuursvennootschap.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 17 oktober 2006.