FISCALE REGELING VAN CARPOOLING

Niemand zal zich bij wijlen kunnen ontdoen van de idee dat België één file aan het worden is. Niet alleen zijn zowat overal werken aan de gang, de toenemende stroom auto's zorgt voor stapvoets verkeer op de vele verkeersaders in de spits. Als de trein dan staakt, is het hek helemaal van de dam. Wie in zo’n file rond zich kijkt, ziet veel auto's met enkel de chauffeur er in. Zou het dus niet beter zijn dat verschillende chauffeurs samen rijden? Carpooling heet dat. Volksvertegenwoordiger LETERME vroeg de kersverse minister van Financiën hoe het dan zit met de fiscale aftrekbaarheid van de daarmee gepaard gaande beroepskosten.

Jan en Piet zijn collega's. Zij rijden iedere dag apart naar het werk met hun personenwagen. Om hun steentje bij te dragen tot de strijd tegen de files, besluiten ze samen te rijden. Jan zal daarbij telkens rijden en Piet zal begeleider zijn. De vraag is nu welke kosten Jan in mindering kan brengen als hij supplementair Piet meeneemt. Drie gevallen worden door de minister behandeld (PV LETERME van 16.09.1999, V & A Kamer, 25.10.1999, p. 365).

Piet gratis

In een eerste hypothese rijdt Piet gratis mee met Jan. Jan ontvangt dus van Piet geen enkele vergoeding. Stel dat Jan zijn werkelijke beroepskosten wil bewijzen. Welke zijn dan de fiscaal aftrekbare beroepskosten die Jan in mindering kan brengen voor zijn woon-werk verkeer? Met andere woorden: krijgt Jan een stimulans om Piet gratis mee te nemen? Vermits het om woon-werk verkeer gaat, mag Jan opteren voor het bewijzen van zijn werkelijke beroepskosten. Dat is uiteraard enkel voordelig als die kosten hoger zijn dan het wettelijke forfait (art. 51, tweede lid, 1° W.I.B. 1992; zie ook kadertje). Dus zou je denken dat hij de werkelijk gemaakte kosten zoals afschrijving van zijn personenwagen, de benzine, het onderhoud, de verzekering, de verkeersbelasting, … in mindering zal mogen brengen. Weliswaar beperkt tot de verhouding van de kilometers woon-werk verkeer op het totaal aantal kilometers gereden met die personenwagen. Niets daarvan. Door art. 66, § 4 W.I.B. 1992 (ingevoerd vanaf aanslagjaar 1993) moeten in het geval van woon-werk verkeer de werkelijke beroepskosten forfaitair op zes frank per afgelegde kilometer worden bepaald. Al de kosten met betrekking tot de auto zijn in dat forfait begrepen. Het forfait van zes frank omvat echter niet de financieringskosten, noch de kosten van een mobilofoon (Com.I.B. 1992 66/65). Heeft Jan de auto gekocht met een krediet, dan kan hij boven op deze zes frank, ook nog de interest van die lening in mindering brengen. Uiteraard voor dat deel van die interest dat overeenstemt met het aandeel van kilometers woon-werk verkeer in de totaal verreden kilometers. Wat nu indien meerdere personen samen rijden? In ons geval rijden Jan en Piet samen. Zou dan dat kostenforfait twee maal kunnen toegepast worden? Het antwoord is volgens de minister duidelijk neen. Wanneer het woon-werkverkeer door verschillende reizigers met één en dezelfde wagen wordt afgelegd (samen rijdenden met inbegrip van samen rijdende echtgenoten), is het volgens de fiscus niet meer dan logisch dat het forfait van zes frank per afgelegde kilometer slechts aan één van de samen rijdenden wordt toegekend, vermits de kosten slechts één maal gedaan zijn (Com.I.B. 1992 66/67). Moraal van het verhaal: Jan kan per afgelegde kilometer woon-werk zes frank als beroepskost in mindering brengen. Piet kan niets in mindering brengen. Het heeft voor hem geen zin voor het woon-werk verkeer zijn werkelijke beroepskosten te bewijzen. Want hij heeft geen kosten. Hij zal dus vermoedelijk best enkel een beroep doen op het kostenforfait dat voor hem bestaat. Jan noch Piet krijgen dus fiscaal een stimulans om samen te rijden.

Piet betaalt soms

Tweede hypothese: Jan en Piet rijden voortaan nog altijd samen naar het werk. Jan verwacht niet dat Piet hem daarvoor vergoedt op vaste basis. Wel is het zo dat, als er onderweg al eens getankt moet worden, Piet af en toe de rekening betaalt. Hoe ziet het plaatje er dan uit? Dat geval is al mooier. Jan blijft nog altijd steken op zes frank werkelijke beroepskost per kilometer. Maar de minister stelt dat Piet de vergoedingen die hij aan Jan betaalt in mindering mag brengen voor zover die meer bedragen dan het wettelijke kostenforfait. Deze situatie is dus al wat beter. Naast de zes frank van Jan, mag Piet de betaalde benzine als beroepskost in mindering brengen. Op het eerste gezicht is het merkwaardig dat de minister stelt dat Jan de ontvangen vergoeding van Piet niet moet aftrekken van het totaal van de zes frank. Jan kan dus onverkort zijn zes frank per kilometer behouden. Dat betekent dat een stuk van de kosten dubbel mag afgetrokken worden. Ondanks het feit dat die kost maar één keer wordt gemaakt. In het forfait van Jan van zes frank zit uiteraard ook een vergoeding voor benzine. Ondanks dat staat de minister dus een dubbele aftrek toe. Alhoewel het te betwijfelen valt of Piet er belang bij zal hebben om zijn werkelijke beroepskosten te bewijzen. Als het om pakweg 30.000 BEF betaalde benzinekosten zou gaan, zal hij al snel een groter voordeel hebben het wettelijk kostenforfait toe te passen. Tenzij hij naast deze kost, nog andere beroepskosten heeft zoals de kosten van zijn bureau thuis, een computer, wat vakliteratuur … Dat de minister dat standpunt inneemt, is logisch. Het bedrag van zes frank is een forfait. Een forfait kan niet verminderd worden.

Piet betaalt altijd

In een laatste hypothese betaalt Piet steeds twee frank per kilometer aan Jan. Jan zijn situatie blijft ongewijzigd. Hij kan bij voortduring zijn zes frank per kilometer blijven in mindering brengen. Piet kan de vergoedingen die hij betaalt aan Jan onder zijn bewezen beroepskosten opnemen voor zover die althans meer bedragen dan het wettelijk kostenforfait. Opnieuw stelt de minister dus dat Jan de ontvangen vergoeding van Piet niet in mindering moet brengen van zijn zes frank. Jan zijn forfait per kilometer wordt dus niet beperkt tot vier frank. Net zoals in het vorige geval kan een stuk van de kosten dus dubbel afgetrokken worden. In feite wordt dan per kilometer acht frank in mindering gebracht als beroepskost. Piet zal vanzelfsprekend enkel belang hebben bij het in mindering brengen van zijn twee frank als werkelijke beroepskost als die kost (samen met andere) meer bedraagt dan het wettelijk forfait. Al bij al is dit toch een begin van aanmoediging van het carpoolen.

Het kostenforfait voor werknemers (art. 51, tweede lid, 1° W.I.B. 1992)

 

Met betrekking tot bezoldiging van werknemers mogen, bij gebrek aan bewijzen, de beroepskosten forfaitair bepaald worden op percentages van het belastbaar van die inkomsten. Die percentages bedragen voor bezoldigingen van werknemers:

20 pct. van de eerste schijf van 150 000 frank;

10 pct. van de schijf van 150 000 frank tot 300 000 frank;

5 pct. van de schijf van 300 000 frank tot 500 000 frank;

3 pct. van de schijf boven 500 000 frank.

In geen geval mag het forfait meer bedragen dan 111 000 frank (aanslagjaar 2000) voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie.

Maar de minister ziet meteen de bui hangen bij de dubbele kostenaftrek. Wanneer de vergoeding van de carpooler een zodanige omvang zouden aannemen dat men van bezoldigd personenvervoer kan spreken, dan zullen die vergoedingen bij de chauffeur een belastbaar inkomen uitmaken. In dat geval zal hij daarvan in zijn aangifte melding moeten maken. Stel dat de chauffeur zijn auto vollaadt met collega's en aan elk een fikse vergoeding vraagt, dan zullen de ontvangen vergoedingen vermoedelijk wél belast worden als beroepsinkomen.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 12 november 1999.