BEROEPSKOSTEN GAAN VOOR OP VOORDELEN

Managementvergoedingen komen vaak voor. Managers verlenen hun diensten aan een exploitatievennootschap en rekenen daarvoor een managementvergoeding aan. Voor de exploitatievennootschap is die managementvergoeding een fiscaal aftrekbare kost. De management- vennootschap wordt uiteraard wel op de ontvangen vergoeding belast.

Tot zover geen probleem. Maar het gebeurt dat vennootschappen aan managers vergoedingen betalen zonder dat kan worden aangetoond dat daar werkelijke prestaties tegenover staan. Soms betaalt de vennootschap ook meer dan wat marktconform is. De fiscus zal dan artikel 49 van het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B.) bovenhalen. Op grond daarvan kan de fiscus de aftrek als beroepskosten - in dit geval een managementdienst waarvan de echtheid niet is bewezen - weigeren.

Onlangs oordeelde het hof van beroep van Antwerpen dat de exploitatievennootschap zelfs de niet-bewezen kosten toch mag aftrekken. Waarom? Volgens het hof heeft artikel 26 W.I.B. voorrang op artikel 49 W.I.B. Artikel 26 W.I.B. stelt dat wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, die voordelen bij de eigen winst worden gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger. In het voorbeeld van de factuur voor managementdiensten die niet kunnen worden bewezen, geeft de exploitatievennootschap als het ware een cadeau aan de management-vennootschap. Zo'n cadeau noemt men in het wetboek een 'abnormaal of goedgunstig voordeel'. Door de werking van artikel 26 W.I.B. mag dat cadeau niet belast worden in hoofde van de exploitatievennootschap omdat de managementvennootschap er wordt op belast. Zo niet zou de factuur twee keer belast worden: één keer bij de managementvennootschap en één keer bij de exploitatievennootschap.

In de praktijk dreigde op basis van deze rechtspraak een probleem. Het gevaar bestond dat een exploitatievennootschap tal van facturen zou betalen waarvan ze niet kan bewijzen dat daar echte prestaties tegenover staan.

Vandaar dat in de laatste programmawet van de regering-Verhofstadt II is bepaald dat artikel 49 steeds voorrang heeft op artikel 26. Dus zal in ons voorbeeld de fiscus terecht de beroepskosten kunnen verwerpen bij de exploitatievennootschap. De Raad van State was in zijn advies rond deze nieuwe bepaling hard: 'Het zou zonder voorgaande zijn dat de wetgever bewust een dubbele belasting op dezelfde kosten invoert bij twee verschillende belastingbetalers, zonder dat er sprake is van enige fraude. De bepaling moet dus vervallen of grondig worden herzien.' Maar de regering hield begrijpelijkerwijs voet bij stuk. Enige troost: het nieuwe artikel 26 W.I.B. geldt maar vanaf het aanslagjaar 2008. Dus in de stelling van het hof van beroep te Antwerpen blijft artikel 26 wel voorrang hebben op artikel 49 tot en met aanslagjaar 2007.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 19 juni 2007.