VOOR EN TEGEN BIJ NIEUWE KMO-DEFINITIE

Vanaf het aanslagjaar 2010 hanteert de fiscus een nieuwe definitie om een vennootschap als een kmo te beschouwen. Dat heeft zo zijn voor- en nadelen.

In het wetboek Inkomstenbelastingen zijn enkele kmo-vriendelijke maatregelen gekoppeld aan de voorwaarde dat het moet gaan om een kleine vennootschap. Een kleine vennootschap mag in het jaar waarin ze zich een im- materieel of materieel vast actief aanschaft een hele afschrijvingsannuïteit boeken. Zelfs als de aanschaf gebeurt op de laatste dag van het boekjaar mag de afschrijving voor een vol jaar. Bovendien mogen de bijkomende kosten, zoals architectenkosten bij het optrekken van een gebouw, meteen in kosten. Tevens krijgt een kleine vennootschap 0,5 procent extra notionele interestaftrek.

Consolidatie

Om bestempeld te worden als een kleine vennootschap mag een bedrijf voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar slechts één van de volgende criteria overschrijden: een gemiddeld personeelsbestand op jaarbasis van 50 werknemers, een jaaromzet, exclusief btw, van 7.300.000 euro en een balanstotaal van 3.650.000 euro, tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedroeg. Die criteria mochten berekend worden op niet-geconsolideerde basis. Stel dat een groep bestond uit tien vennootschappen die geconsolideerd wel de geciteerde criteria overschreden, maar elk op zich netjes binnen de gestelde criteria bleven, dan kon elke vennootschap van de groep fiscaal als kleine vennootschap door het leven gaan.

Deze onvolkomenheid is nu rechtgezet in de Wet houdende fiscale en diverse bepalingen van 22.12.2009 (B.S., 31.12.2009, Ed. 2). Tien vennootschappen die elk afzonderlijk de criteria niet overschrijden, maar geconsolideerd wel, krijgen fiscaal niet langer het etiket van kleine vennootschap. Dat impliceert een verstrenging.

Versoepeling

In het wetboek Inkomstenbelasting worden nog andere gunsten toegekend aan kmo’s. Om een kmo te definiëren, werd tot nu niet de definitie gehanteerd uit het vennootschapsrecht. De fiscale definitie van een kmo werd geput uit art. 215, derde lid van het wetboek Inkomstenbelasting. Die gunstmaatregelen konden enkel als de vennootschap onderworpen was aan het verminderd opklimmend tarief. Daaraan was een rist voorwaarden verbonden. Zo moest de vennootschap aan ten minste een van haar bedrijfsleiders een bezoldiging toekennen van 36.000 euro.

De Raad van State stelde eerder al dat de voorwaarden voor het verminderd opklimmend tarief geen goede basis vormen om een kmo te definiëren. Het is niet omdat een bedrijfsleider geen 36.000 euro bezoldiging krijgt dat daardoor het kmo- karakter verloren gaat.

Voortaan mag een bedrijf de definitie uit het vennoootschapsrecht hanteren. Daardoor kan een vennootschap de maximale investeringsreserve van 18.750 euro aanleggen zodra ze - weliswaar op geconsolideerde basis - een kleine vennootschap is. Hetzelfde geldt voor de vrijstelling van voorafbetalingen gedurende de eerste drie boekjaren vanaf de oprichting.

Het moet gezegd dat dit mooie maatregelen zijn. Ze zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010. Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking.

Nu moet men enkele de voorwaarden voor het verminderd tarief nog ombuigen naar die voor een kleine vennootschap. Maar dat heeft vermoedelijk een flinke budgettaire implicatie. Dat zal dus voor na de crisis zijn.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 3 maart 2010.