Nieuwe wetgeving

Het wetsontwerp houdende fiskale en financiële bepalingen heeft al veel inkt laten vloeien. Denk maar aan de huurinkomsten, het belasten van intresten als dividend in kapitaalvennootschappen en uiteraard de belastbaarheid van de "goodwill' bij stopzettingen in de personenbelasting. Maar het 93 artikelen tellende wetsontwerp heeft ook nog tal van andere nieuwe fiskale regelingen op het oog.

Hoogte intresten

Het wetboek inkomstenbelastingen heeft altijd willen vermijden dat te hoge intresten zouden uitgekeerd worden op leningen. De reden ligt voor de hand. Gezien het fiskaalvriendelijk belastingregime, zou een hoge intrest immers voor een bijzonder aantrekkelijk inkomen kunnen zorgen. Als de schuldeiser zich op een lening van één miljoen een intrest van 40% zou laten uitkeren, zou hij aldus een intrest ontvangen van 400.000 fr. Ontvangt die belastingplichtige alleen deze intrest als rente, dan betaalt hij daarop "slechts' 10% RV. Hij krijgt dus 360.000 fr. netto op zijn bankrekening.

Om de fantazie van de Belg naar realistische maatstaven te herleiden, werd tot nog toe een duidelijk plafond ingeschreven in het wetboek. In het art. 55 van het gekoördineerd wetboek wordt gesteld dat het bedrag dat aldus als intrest wordt uitgekeerd, niet hoger mag zijn dan het bedrag dat overeenstemt met een rentevoet die de Koning bepaalt, verhoogd met 3 punten. De laatste vastgestelde referentierentevoet voor leningen in Belgische frank bedraagt aldus 11,5% voor de periode 20 december 1991 tot 31 december 1991 (KB 26.02.1992, BS 07.03.1992). Wordt meer dan dit percentage uitgekeerd, dan wordt het bedrag dat overeenstemt met het gedeelte boven het plafond, niet aanvaard als beroepskosten bij de schuldenaar.

Deze regeling voldoet echter niet langer. Vandaar dat de wetgever wordt gevraagd een andere regeling te voorzien om het maximumbedrag van dergelijke intrestvoet te bepalen. De toelichting geeft daarbij als reden aan dat de nieuwe regeling toelaat beter met de werkelijke toestand van de schuldenaar rekening te houden.

Art. 11 van het wetsontwerp stelt dat intresten van obligaties, leningen, schulden, deposito's en andere effekten ter vertegenwoordiging van leningen, slechts als beroepskosten aangemerkt worden in zover zij niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met de ten aanzien van de marktrente toegepaste rentevoet. Dit met inachtneming van de bijzondere gegevens ter beoordeling van het aan de verrichting verbonden risico en inzonderheid met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening. Deze nieuwe regeling zou in werking treden met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 42, 2 Wetsontwerp).

Meteen moet gezegd dat deze bepaling niet geldt en trouwens niet zal gelden voor openbaar uitgegeven obligaties, intresten betaald aan Belgische banken, Belgische instellingen van buitenlandse banken, Belgische openbare kredietinstellingen, .... (voor een volledige lijst raadplege men art. 56 gekoördineerd WIB). Dit zijn de "vrijgestelden'. Hoe hoog de door hen gevraagde intrest ook moge zijn: hij is in beginsel altijd aftrekbaar.

Betekenis

Dit betekent dat het houvast van het exacte percentage dat mag en kan uitgekeerd worden - bij goedkeuring van het wetsontwerp - verdwijnt. Men voert dus een definitie in die duidelijk in de richting gaat van de ekonomische realiteit. Een begrip dat in deze tijd te pas en te onpas wordt gebruikt om nieuwe maatregelen te verdedigen. In dit geval is dit stuk wetgeving in wording o.i. terecht. In een aantal gevallen is het percentage dat dient betaald te worden, stukken hoger dan het wettelijk toegelaten maximum. Als een vennootschap een lening afsluit in een zwakke munt waarvan het maximum niet door de Koning is bepaald, kan diskussie ontstaan. Anderzijds is het best mogelijk dat in een aantal gevallen de intrestvoet hoger ligt dan die toegestaan door de Koning, wegens het risicovol karakter van de operatie.

Komt de wet ongeschonden door het parlement, dan zal voortaan de maximum intrestvoet in principe niet hoger mogen zijn dan die toegepast op de markt. Daarbij moet men echter rekening houden met het risico van de operatie, met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening. Stel dat een krediet wordt gegeven aan een onderneming in moeilijkheden ten belope van 10 miljoen, zonder enige waarborg, op louter geloof van het met veel bravoure voorgelegd herstruktureringsplan, dan kan de intrestvoet zonder problemen stukken hoger liggen dan de normale marktrente én volledig aftrekbaar zijn. Omgekeerd zal een lening met zo goed als geen risico - voor zover dat bestaat - een lagere rentevoet opleveren. Wordt daar bijvoorbeeld toch de NMKN-rentevoet gevraagd, dat kan een stuk fiskaal verworpen worden wegens het bijna risicoloos karakter.

Problemen

Maar... hoe zal dit alles toegepast worden? Tot nog toe beschikken belastingplichtige én fiskus over een duidelijk percentage waarover niet gediskussieerd moet worden. Hoe goed de maatregel ook bedoeld moge zijn, hij zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot diskussies leiden tussen belastingplichtige en kontroleur. Marktrente bepalen is niet onoverkomelijk. Maar het risico van een specifieke operatie, de financiële toestand en looptijd vertalen in een percentage is niet eenduidig. Misschien volgende tip: wil u een lening aangaan en behoort de schuldeiser niet tot de "vrijgestelden' wier intrest altijd aftrekbaar is, vraag schriftelijk aan een "vrijgestelde' om het krediet te geven. De intrestvoet die hij rekent, zal er dan wel een zijn die de toetsing aan de ekonomische werkelijkheid doorstaat. Weigert hij het krediet te plaatsen, dan moet het risico wel hoog zijn, wat resulteert in een ruim berekende intrestvoet.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 25 juni 1992.