BELASTINGPLICHTIGE KAN NIET MEER ZONDER TELETIJD MACHINE VAN PROFESSOR BARABAS
Ons staatsblad van 31 december 1992 zal geschiedenis schrijven. Niet alleen voor wat er in staat maar vooral om de manier waarop het er kwam. Het mag dan wel als datum 31 december 1992 dragen, het werd gedrukt in 1993. Het telt vier afleveringen, is 640 bladzijden lang en bestaat uit vijf delen. De inhoudstafel wordt per aflevering gegeven (kende men op 31/12/92 nog niet de volledige inhoud?). Hoe dan ook, dat staatsblad staat vol van nieuwe fiskale wetten. Maar liefst 375 bladzijden, goed voor 59 procent van al dat papier. Om het nog erger te maken: vele van deze bepalingen treden in werking vanaf 1 januari 1993. De uitdrukking: iedere Belg moet zijn staatsblad lezen, geldt niet langer in het nieuwe Europa. De brave Belg die op maandag 4 januari '93 wou weten wat vanaf dan wet was, had nog niet alle delen van zijn staatsblad. Een wet was dus van kracht, zonder dat de Belg daaromtrent ingelicht was. Dat noemt men dan de kloof tussen politici en burgers.
BTW
Het is ronduit schandalig dat de nieuwe BTW-wet pas op de valreep werd gestemd (28/12/92) en gepubliceerd. Een ander woord voor wat gebeurd is, bestaat niet. De regering wist ruime tijd voordien dat dit wetboek een ingrijpende wijziging nodig had. Toch zette zij geen spoed achter de wetswijziging. De wet en de uitvoeringsbesluiten zijn te laat gepubliceerd. De belastingplichtige moet nu in een rekordtempo alle wijzigingen verwerken. Dit is niet meer ernstig.
Men zou kunnen inroepen dat men van tevoren toch ingelicht was omtrent tal van wijzigingen. Dat moge misschien juist zijn, maar de juiste bron moet het Staatsblad zijn. Niet de zogenaamde gespecializeerde pers. Daarnaast bleven nog vele vragen open en veel belangrijke vragen werden pas op het einde beantwoord. Onnodig hier voorbeelden te geven. Om aan te tonen wat de regering durft, volgt nu een verhaal dat raar maar waar is.
Art. 56, 2 BTW-wetboek stelt een vrijstellingsregime in voor kleine ondernemingen. Het nieuwe artikel bepaalt dat indien de jaaromzet van een onderneming een door de Koning vast te stellen bedrag niet overschrijdt, deze onderneming geniet van een belastingvrijstelling voor de leveringen van goederen en diensten die ze verricht. Dit betekent dat dergelijke ondernemingen kunnen faktureren zonder BTW. Daartegenover staat uiteraard dat zij geen BTW in aftrek kunnen brengen. Dit systeem is dwingend, tenzij de belastingplichtige kiest voor BTW-plicht en meteen aftrek van geheven BTW volgens de regels die de Koning bepaalt.
Welnu, de Koning bepaalt deze keuze-regels in het KB. nr. 19 van 29/12/92. En hij is zo vriendelijk met het oog op de inwerkingtreding van deze nieuwe wet een tijdelijke bepaling op te nemen. Belastingplichtigen die een jaaromzet hebben tot 225.000 fr. kunnen toch nog opteren voor BTW-plicht en aftrekbaarheid van geheven BTW indien zij vóór 31 december 1992 een aangetekende brief sturen naar hun hoofdkontroleur (art. 13, 2, tweede lid KB nr. 9).
Een Belg die in dergelijk geval verkeert, heeft dit verhaal kunnen lezen ten vroegste op 06.01.1993. En doen wat hem gevraagd werd, was toen te laat.
Men zal zeggen dat dit verhaal niet volledig juist is. De BTW-administratie stuurde immers in de loop van de maand december een brief aan alle belastingplichtigen waarvan zij kon vermoeden dat zij in dat geval verkeerden. Zij werden dus vooraf verwittigd. Maar zij dienden deze brief te sturen krachtens een wet en een koninklijk besluit dat nog niet bestond. En trouwens, stel dat de BTW-administratie een belastingplichtige vergat aan te schrijven, wat dan? En dit is nog maar één voorbeeld.
WIB
Ook het Wetboek Inkomstenbelastingen onderging wijzigingen. En ook daar is de inwerkingtreding een ongelooflijk verhaal. Bij het tweede artikel van de Wet houdende fiskale, financiële en diverse bepalingen (28/12/92) is het al meteen raak. Dit artikel wijzigt het stelsel van fiskaal degressief afschrijven ingrijpend. Het stelt dat het bedrag van de degressieve afschrijvingsannuïteit in geen geval meer mag bedragen dan 40 procent van de aanschaffings- of beleggingswaarde.
Nieuw is dit niet. In de wandelgangen wordt daar al sinds 1991 van gesproken. Maar noch in 1991, noch in 1992 verscheen daaromtrent een koninklijk besluit. Eind 1992 wou de regering de nieuwe regeling toch nog invoeren. Maar daarbij stootte zij op felle tegenwind. Het degressief afschrijven wordt geregeld door artikel 64 van het nieuw WIB. Daar staat dat onze Koning een stelsel van degressief afschrijven kan bepalen. De regering kon dus langs een "gemakkelijk' KB een wijziging aanbrengen aan het degressief afschrijven. Nu was het de bedoeling dit inderdaad zo te doen door middel van een aanpassing van artikel 34 KB. WIB. Dat artikel zou uitgebreid worden met een tweede paragraaf. De inwerkingtreding zou gelden vanaf aanslagjaar 1993. En juist dat laatste wou de regering nog wijzigen. Zij wilde de nieuwe maatregel nog in voege laten treden voor alle investeringen gedaan vanaf het jaar 1992. De Raad van State heeft juist daarom bezwaar geuit. En de regering zei: geeft niks. Wat niet mag met een KB zal wel mogen bij wet. En zo geschiedde. Artikel 30, 9 bepaalt dan ook zondermeer dat deze nieuwe regeling geldt voor alle vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met ingang van 1 januari 1992.
De reden waarom alles zo laat werd doorgevoerd staat trouwens te lezen in het verslag van de senaatskommissie voor financiën. Een lid van de kommissie vroeg de minister waarom alles zo laat werd doorgevoerd. Wij citeren hierna een stuk van het verslag letterlijk: 'De minister antwoordt dat men deze maatregel bij koninklijk besluit "dacht' te kunnen nemen. Dit koninklijk besluit had in het begin van het jaar gepubliceerd moeten worden. Het is naar de Raad van State gezonden. De Raad van State heeft er lang over gedaan om te zeggen dat hij geen advies wilde geven, aangezien hij niet over het advies van de Inspectie van Financiën beschikte. De procedure is opnieuw gestart en het ontwerp is naar de Raad van State gezonden die verklaard heeft dat deze maatregel wegens terugwerkende kracht niet bij koninklijk besluit kon worden genomen. Dit is de reden waarom die maatregel nu pas aan het parlement wordt voorgelegd en waarom men verplicht was voor de toepassing ervan met terugwerkende kracht te werken. De minister betreurt deze manier van werken'. Hierbij kan terloops vermeld worden dat de Inspectie van Financiën in haar advies aan de regering brandhout maakte van deze maatregel. Dat kon u reeds op 01/08/92 lezen in deze kolommen. De Inspectie van Financiën advizeerde de regering deze maatregel niet in te voeren. Juist dat advies raakte zoek...
Gevolgen
Tot welke situatie leidt dat nu? Een voorbeeld kan hier een en ander verduidelijken. Stel dat u uw boekjaar afsluit op 31 maart. In januari 1992 deed u een bijkomende investering van 100. U dacht deze fiskaal degressief af te schrijven op drie jaar. U zou het eerste jaar 66, het tweede 33 en het derde en meteen laatste jaar 1 afschrijven. U maakte uw jaarrekening van 31/03/92 dienovereenkomstig op. De aangifte in de vennootschapsbelasting diende u netjes in vóór 30/09/92 (datum op aangifte). Door deze nieuwe wet, die u ten vroegste kon lezen begin 1993 verneemt u nu dat deze afschrijvingspolitiek niet meer kan. U zal voor dat jaar maar een degressieve afschrijving kunnen krijgen ten belope van 40 in plaats van de gevraagde 66. Dit zal leiden tot een belastingsupplement van 10,14 (zijnde 26 x 39 procent). En vermits u natuurlijk onvoldoende voorafbetaalde, krijgt u een straf - voor iets dat u niet kon weten - van 22,5 procent. Het globaal supplement bedraagt dus 12,42.
Dit alles is te wijten aan onefficiënt werk van de regering. Van de maatregel is al lang sprake. Hij werd trouwens in KB-vorm goedgekeurd in een ministerraad in de eerste helft van 1992. Waarom werd hij niet vlugger gepubliceerd? Het gevolg is dat tal van ondernemingen te weinig hebben voorafbetaald en dus een verhoging wegens onvoldoende voorafbetaling krijgen aangerekend. Opteert de onderneming daarenboven voor de gespreide investeringsaftrek, dan wordt de straf nog groter.
Het lijkt alsof de inwerkingtreding van een wet als een spel wordt ervaren. Enige bedoeling van de regering is zo veel en zo snel mogelijk geld in de staatskas te krijgen. Daarbij gebruikt men alle mogelijke technieken om de inwerkingtreking zo veel mogelijk in het verleden te leggen. Dat daarbij ernstige financiële konsekwenties optreden voor de ondernemingen, laat men buiten beschouwing. Die ondernemingen worden tegen de muur gezet: zij konden een en ander niet voorzien.
Naar het buitenland toe is deze politiek nefast. In België moet een belastingplichtige niet alleen rekening houden met de op het ogenblik zelf bestaande wetten. Hij moet tevens weten welke wetten er eventueel kunnen komen. Daartoe moet hij voortgaan op geruchten en vaak in de wandelgangen lopen waar in dit land de fiskaliteit over de tong rolt.
Om het nog erger te maken: bel maar eens naar uw kontrolekantoor en stel uw kontroleur maar een vraag omtrent al deze nieuwe wetgeving. Hij zal vermoedelijk het antwoord schuldig blijven. Ook dit korps van ambtenaren ziet alles met lede ogen aan. Dat maakt hen meteen tot bondgenoot van de belastingplichtige.
Waar blijft de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel dat de wet alleen beschikt voor het toekomende en dus geen terugwerkende kracht heeft? Waar zijn de regels van behoorlijk bestuur? Wie durft de overheid in deze krachtens art. 1382 B.W. aansprakelijk stellen?
Misschien krijgt een en ander nog zijn beloop. In elk geval, de gemakkelijkste oplossing is gewoon aan professor Barabas te vragen zijn tele-tijdmachine te modernizeren zodat hij fiskalisten voortaan naar de toekomst kan brengen en vooral... terughalen. Spitstechnologie op zijn best.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 14 januari 1993.