KONINKLIJK BESLUIT VERHOOGT BTW-TARIEF VAN 19,5 TOT 20,5%

Rond deze tijd van het jaar is het Belgisch Staatsblad op zijn dikst. Wie er het Staatsblad van 29 december 1993 op naslaat, vindt daarin het koninklijk besluit waarbij vanaf 1 januari 1994 het BTW-tarief van 19,5 procent wordt opgetrokken naar 20,5 procent (KB van 21 december 1993). De Schatkist rekent op 21,3 miljard extra inkomsten.

Dat dit BTW-tarief bij koninklijk besluit kan worden gewijzigd, zal fiskalisten misschien de wenkbrauwen doen fronsen. In het BTW-wetboek stond immers een maximum gemeen tarief ingeschreven van 20 procent. Maar bij de grote BTW-wet van 28 december 1992 (art. 38 ) werd dit artikel gewijzigd. Art. 37, 1 heeft het op geen enkele wijze nog over maximumtarieven. Het stelt nu enkel dat de koning bij een in ministerraad overlegd besluit de tarieven bepaalt en dat hij de indeling van de goederen en diensten bij die tarieven vastlegt, rekening houdend met de door de Europese Gemeenschap ter zake uitgevaardigde reglementering. In feite is het oude art. 37 gewoon geschrapt door deze wet. Vroeger kon de regering nooit boven die maximumtarieven uitstijgen, tenzij via een wet. Deze beveiliging werd toen geschrapt. Vanaf dan kan de regering in sneltreinvaart tarieven wijzigen. De ministerraad heeft daarvan nu ook gebruik gemaakt.

De algemene regel is de eenvoud zelve. Alles wat vroeger 19,5 procent was, wordt zonder meer 20,5 procent. Maar er zijn twee uitzonderingen.

De eerste soort uitzondering betreft een uitbreiding van de vroeger bestaande uitzonderingsregeling voor privé-woningen voor gehandicapten en instellingen voor gehandicapten. Deze gebouwen genieten vandaag het verlaagd tarief van 6 procent. Maar indien het daarbij gaat om onroerende leasing of onroerende financieringshuur, is het gemene tarief van 19,5 procent van toepassing. Vanaf 1 januari 1994 wordt het verlaagde tarief van 6 procent ook van kracht indien het onroerende financieringshuur of onroerende leasing betreft (zoals bepaald en volgens de voorwaarden gesteld door het KB BTW nr. 20).

Een tweede uitzondering voorziet in een gelijkaardige uitbreiding inzake sociale huisvesting. Vanaf 1 januari 1994 kan ook daar voor dergelijke gebouwen toch het verlaagde tarief van 12 procent van toepassing zijn indien het gaat om onroerende leasing of onroerende financieringshuur (zoals bepaald en volgens de voorwaarden gesteld door het KB BTW nr. 20).

Zowel konsumenten als handelaars zullen zich de vraag stellen of het mogelijk is nà 1 januari 1994 nog het tarief van 19,5 procent toe te passen. In vele gevallen dient de handelaar aan zijn klant een faktuur uit te reiken. De vraag die daarbij gesteld moet worden is dan ook op welk tijdstip deze faktuur moet worden opgemaakt. In het KB nr. 1 wordt in art. 4, 1 duidelijk gesteld dat een faktuur gemaakt moet worden uiterlijk de vijfde werkdag na de maand waarin het goed werd geleverd of de dienst werd voltooid of de BTW om een andere reden verschuldigd is (bijvoorbeeld betaling van een voorschot). Voor de maand december 1993 mogen dus nog fakturen worden gemaakt tot en met vrijdag 7 januari 1994. En tot op die dag moet het tarief worden toegepast dat van kracht was op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvond (art. 38, 1, eerste lid W BTW).

Een voorbeeld. Op 23 december 1993 diende u kontraktueel een voorschot te betalen aan de aannemer van uw nieuwe woonhuis. Op dat ogenblik betaalt u de prijs of een deel ervan vóór de voltooiing van de dienst. In dat geval wordt een uitzondering van kracht: bij betaling van een voorschot wordt de BTW verschuldigd op het tijdstip van betaling (art. 17, 1, tweede lid W BTW). De betrokken aannemer moet dan zijn faktuur opmaken uiterlijk op 7 januari 1994 en 19,5 procent BTW aanrekenen.

Indien het tijdstip van levering plaatsvindt tussen 1 en 7 januari 1994, mag het oude tarief uiteraard niet meer worden toegepast. Leveren op 24 januari 1994 en de faktuur als datum 7 januari 1994 geven, is wel mogelijk. Maar vermits het feit van verschuldigdheid van de BTW in januari 1994 ontstaat, is het nieuwe tarief van toepassing. Het is natuurlijk de vraag wie dit alles zal kontroleren. Wanneer aangeven?

Logisch gezien zou men bij deze techniek denken dat de faktuur gemaakt in de maand januari 1994, weliswaar voor een levering van de maand december 1993, pas moet worden aangegeven via de maandaangifte over de maand januari 1994 of via de kwartaalaangifte voor het eerste kwartaal 1994. Deze redenering is echter fout. Het BTW-wetboek zit op dat vlak vernuftig in elkaar. De wet schrijft voor dat een belastingplichtige iedere maand aangifte moet doen van de belastbare handelingen die tijdens de vorige maand zijn verricht (art. 53, eerste lid, 3 W BTW - dezelfde redenering gaat op voor kwartaalaangevers). De wet zegt niet dat men aangifte moet doen van alle fakturen uitgeschreven in de maand. Wel moeten alle belastbare handelingen worden aangegeven, in principe onafhankelijk van de vraag of al dan niet een faktuur is uitgereikt. Dit betekent konkreet dat, ondanks het feit dat de faktuur pas werd uitgeschreven op 7 januari 1994, de handeling moet worden opgenomen in de aangifte van de maand december 1993. De belastbare handeling situeert zich immers in de maand december 1993.

Op die wijze beperkt de wetgever misbruiken in de tijd. Vermits de maandaangifte van december 1993 evenals de kwartaalaangifte voor de laatste drie maanden van 1993 uiterlijk op 20 januari 1994 bij de BTW-kontrole moeten worden ingediend, blijven misbruiken in de tijd beperkt.

Overgangs-KB

Volgens het BTW-wetboek kan de Koning bij een tussenliggende tariefwijziging voorschrijven dat bepaalde leveringen van goederen en diensten gefaktureerd moeten worden aan het tarief dat van toepassing is op het tijdstip waaarop het belastbare feit plaatsvindt (art. 38, 3 W BTW). Wanneer aldus de BTW verschuldigd wordt op een tijdstip dat niet samenvalt met het belastbare feit (zoals in het geval van de aanrekening van een voorschot), kan een koninklijk besluit de handelaar verplichten het tarief aan te rekenen dat van kracht is bij de levering van het goed of de voltooiing van de dienst. Indien dergelijk koninklijk besluit verschijnt, zou in ons voorbeeld het nog snel faktureren van een voorschot in december 1993 (dus vóór de voltooiing van ons nieuwe woonhuis) door de aannemer niet het minste effekt hebben op het tarief. Het zou voor de voorschotfaktuur in december 1993 al 20,5 procent geweest zijn.

Maar nogmaals: de Koning is (opnieuw) gul geweest. Van dergelijk overgangs-KB zou op dit ogenblik geen sprake zijn. En om u hoop te geven: hij heeft in het verleden nog nooit gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Konklusie: had u uw klanten nog willen laten profiteren van de 19,5 procent, dan moest u ofwel op 31 december 1993 de belastbare handeling hebben gesteld en moet u uw faktuur maken uiterlijk op vrijdag 7 januari 1994, ofwel moest u op 31 december 1993 zonder meer een voorschotfaktuur hebben gemaakt.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 13 januari 1994.