EKONOMISCHE WERKELIJKHEID IN HET REGISTRATIE-EN SUCCESSIEWETBOEK

Elke fiskalist weet dat de minister van financiën sinds 31 maart 1993 een wettekst invoerde die grote furore maakt in fiskale kringen. Deze wettekst, artikel 344, p.1 WIB 1992, tot nog toe enkel geldig inzake inkomstenbelasting werd uitgebreid naar de registratie- en successierechten. De uitbreiding dateert van 31 maart 1995.Door artikel 16 van de wet van 22.07.1993 (BS 26.07.1993) werd volgende tekst ingevoerd: 'Aan de administratie der direkte belastingen kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalifikatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere in artikel 340 vermelde bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalifikatie tot doel heeft de belasting te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalifikatie aan rechtmatige financiële of ekonomische behoeften beantwoordt' (art. 344, p. 1 WIB 1992). Dit artikel werd van toepassing verklaard op akten vanaf 31.03.1993 (art. 23, p. 4 van de wet van 22.07.1993). Om dit principe te duiden spreken sommigen van de anti-rechtsmisbruikbepaling. Nog anderen hebben het over het principe van de ekonomische realiteit.

De invoeging van dit principe in het Wetboek Inkomstenbelasting wordt door fiskalisten beschouwd als een ware revolutie. Over de interpretatie van dit nieuwe artikel is al veel inkt gevlIn kort bestek komt het op het volgende neer. Stel dat een belastingplichtige zich door middel van op zichzelf geoorloofde en ongeveinsde handelingen in een situatie wringt waarbij hij geen of minder belastingen betaalt. Door de konstruktie die hij opzette, benadert hij echter zeer dicht een situatie die door de fiskale wet wel of meer belast wordt. In dat geval wordt doel en strekking van de wet miskend indien de situatie waarin de belastingplichtige zich heeft ingewrongen niet op dezelfde wijze zou worden behandeld als deze wel voorzien in de fiskale wet (zie Van Crombrugge, TRV, 1993, pagina 286). De ratio legis van de nieuwe bepaling is de administratie in staat te stellen ervoor te zorgen dat de belasting wordt gegrondvest op de normale juridische kwalifikatie van de verrichting tussen de partijen (Gedr. St. Senaat, 1992-93, nr. 762-2, p. 37).

Wet 30.03.1994

Door de wet van 30.03.1994 (BS 31.03.1994) werd in artikel 18 van het Wetboek Registratie-, Hypoteek- en Griffierechten een tweede paragraaf toegevoegd die als volgt luidt: 'Aan de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalifikatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalifikatie tot doel heeft de rechten te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalifikatie aan rechtmatige financiële of ekonomische behoeften beantwoordt' (art. 39 van de wet van 30.03.1994). De gelijkenis met de anti-rechtsmisbruikregel is uiteraard opvallend.

Meteen werd in het Registratiewetboek het principe van de ekonomische realiteit ingevoerd. Aansluitend werd dezelfde bepaling ook van toepassing verklaard binnen het Wetboek der Successierechten (art. 51 van de wet van 30.03.1994).

De inwerkingtreding van deze bepaling in zowel Registratie- als Successiewetboek werd echter uitgesteld. Betrokken wet stelt dat de datum van inwerkingtreding zal bepaald worden door de koning bij een in ministerraad overlegd besluit.

Vanaf 01.06.1995

Op de valreep van deze legislatuur besliste de ministerraad over het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding regelt. Op 31.03.1995 werd beslist de ekonomische werkelijkheid binnen zowel Successie- als Registratiewetboek in werking te laten treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de bekendmaking van betrokken koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad (art. 2 van het KB met betrekking tot de Kommissie voor voorafgaande fiskale akkoorden). Gezien dit koninklijk besluit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog gepubliceerd zal worden gedurende de maand april, zal vanaf 1 juni 1995 artikel 344, p.1, WIB 1992 voortaan ook gelden inzake registratie- en successierechten.

Gevolgen

Het inschatten van de gevolgen is in principe hetzelfde als deze voor de overeenkomstige bepaling in het Wetboek Inkomstenbelastingen. Bij de bespreking van de veralgemening van de anti-rechtsmisbruikbepaling verduidelijkte de minister in de kamerkommissie voor financiën dat deze bepaling op identieke wijze zal worden toegepast als voor de inkomstenbelastingen. Wat wordt geviseerd, zijn verrichtingen die van de partijen een juridische kwalifikatie krijgen die als doel heeft om rechten te ontwijken. De minister voegde daaraan er bij indirekte belastingen wellicht minder toepassingsgevallen zullen zijn.

Een volksvertegenwoordiger stelde de minister onmiddellijk vragen over de toepassing van deze nieuwe bepaling in de privé-sfeer. De verontruste gekozene vroeg hoe een vader, die het vruchtgebruik van een bepaald onroerend goed schenkt aan zijn kind, kan bewijzen dat deze verrichting aan rechtmatige financiële of ekonomische behoeften beantwoordt. De minister antwoordde op die vraag dat het legitiem is dat de ouders zich bekommeren om de ontplooiing van hun kinderen (ParL.St., Kamer, 1290/6, 1993-94, p. 95-96). Ook inzake het Wetboek Inkomstenbelastingen werd reeds gesteld dat de zuivere beheersdaden die een belastingplichtige stelt ten aanzien van zijn privé-vermogen niet worden bedoeld met artikel 344, p. 1 W.I.B. 1992 (Gedr. St. Senaat, 1992-93, nr. 762-2, p.38).

Het staat nu al vast dat 31 mei 1995 een belangrijke datum wordt. In tegenstelling tot de invoering (met terugwerkende kracht) van artikel 344, p. 1 W.I.B. 1992 weet eenieder het deze keer bij voorbaat. Bij twijfel of uw plannen de toets met de anti-rechtsmisbruikbepaling inzake successie en registratie zullen kunnen doorstaan, voert u deze best door vóór 1 juni 1995.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 13 april 1995.