FISCUS MAAKT DIVIDEND VAN BEZOLDIGING VOOR BESTUURDERSVENNOOTSCHAP

Vennootschappen die tot bestuurder benoemd worden in een vennootschap zullen vanaf het boekjaar 1997 als vergoeding voor hun werk geen 'bestuurdersbezoldiging' meer ontvangen maar een 'dividend'. De logica dat de bezoldiging van een bestuurder voor de uitkerende vennootschap bedrijfskosten zijn en voor de ontvangende bestuurder een bedrijfsopbrengst gaat daardoor teniet. Met die maatregel wou de regering de managementvennootschappen treffen, die als bestuurder voor een vennootschap werken maar er geen aandeelhouder van zijn. In feite treft de regering alle moeder-dochterrelaties. Die worden peperduur en dat is slecht nieuws voor de economie.Vergoedingen verkregen uit het mandaat van bestuurder uitgeoefend door een rechtspersoon zullen niet langer aftrekbaar zijn voor de uitkerende vennootschap. Die vennootschap zal deze vergoedingen moeten behandelen als uitgekeerd dividend en daar dus bijgevolg belasting op moeten betalen. Daardoor zullen deze vergoedingen bij de ontvangende vennootschap (de vennootschap die de bestuurdersfunctie uitoefent) vrijgesteld zijn van belasting (op vijf procent na) op voorwaarde dat zij kunnen genieten van het systeem van definitief belast inkomen (DBI) (art. 202, 1 W.I.B. 1992).

Het systeem wordt dus omgedraaid. Neem een dochter die een bestuurdersvergoeding uitkeert aan haar moeder (vennootschap) van bruto 100 frank. Voorheen waren die 100 frank in beginsel aftrekbare beroepskosten bij de dochter en een belaste opbrengst bij de moeder. De moeder kon van die opbrengsten haar beroepskosten in mindering brengen en enkel op het saldo diende zij belasting te betalen. Als we aannemen dat de moeder juist om de aandelen van die dochter te verwerven, een krediet aanging en daarvoor 40 intrest moet betalen, dan zal hij uiteindelijk belast worden op 60. Aldus betaalt zij uiteindelijk 24 frank belasting (60 x 0,4017). Voortaan zal de dochter 40,17 procent (vennootschaps)belasting moeten betalen op het volle bedrag van de inkomsten (in ons voorbeeld 100), zijnde 40 frank, nog vóór het bedrag wordt uitgekeerd aan de moeder. De dochter zal aldus vermoedelijk 60 uitkeren aan haar moeder. Voor de (Belgische) moeder is dit zondermeer een belastingvrij inkomen waar maar een zeer kleine belasting moet op betaald worden van 1,2 frank (60 x 0,05 x 0,4017) op voorwaarde dat dit voor haar een definitief belast inkomen (DBI) is. Maar voor zover moeder en dochter Belgische vennootschappen zijn, krijgt de moeder zondermeer het DBI zodat dezelfde opbrengst niet twee keer zal belast worden. De totale belastingdruk (moeder én dochter) beloopt aldus (afgerond) 41 frank (40,17 + 1,2). Wat een stuk meer is dan de 24 frank uit het vorige voorbeeld.

Duurder

Zoals blijkt uit de voorbeelden zullen door deze maatregel de kosten die de bestuurdersvennootschap (moeder) maakt de facto niet langer aftrekbaar zijn. In principe verandert deze maatregel niets aan de aftrekbaarheid van beroepskosten. Zij blijven aftrekbaar van de opbrengsten, zijnde de ontvangen en reeds belaste bestuurdersvergoedingen. Maar gezien de opbrengsten reeds belast zijn en dus in elk geval vrijgesteld zijn van een tweede belasting, is het onbelangrijk of daar al dan niet beroepskosten worden van in mindering gebracht. Het gevolg daarvan is dat deze kosten niet zullen kunnen leiden tot een belastingvoordeel en dus een belastingbesparing. Daardoor zullen de kosten van de moeder duurder worden. Tot voorheen diende de dochter 100 uit te trekken om haar moeder een (fiscaal aftrekbare) kostprijs van 100 te laten betalen. Voortaan zal die dochter daarvoor 167 moeten spenderen. Op die 167 zal zij immers eerst 40,17 procent belasting moeten betalen, zijnde 67, zodat uiteindelijk 100 bij de moeder terechtkomt die ze dan kan uitgeven.

Wat is nu de moraal van het verhaal? Het kopen van aandelen was en blijft voor de moeder zoals voorheen geen aftrekbare kostprijs. Vandaar dat de hoofdsom voor aandelen diende en dient betaald te worden met geld vóór belastingen. Wil men 100 frank aandelen kopen dan moet men 167 verdienen en daarop 67 belasting betalen. Dat zal nu voortaan ook voor intresten gelden die in hoofde van de moeder worden betaald. Om de intrest te betalen was het voldoende dat de dochter 100 uittrok om via een bestuurdersvergoeding voldoende geld aan de moeder te verstrekken om een intrest van 100 frank te betalen. Dat zal haar voortaan eveneens 167 frank kosten. Een stijging met 67 procent! Wat geldt voor intrest, geldt voor alle andere kosten van de moeder. Deze zal 67 procent duurder worden doordat elk belastingvoordeel daarop verhinderd wordt.

Roerende voorheffing

Bijkomend moet de vraag gesteld worden of op deze vergoedingen roerende voorheffing zal moeten ingehouden worden. Immers, van zodra een dividend itgekeerd, moet de schuldenaar ervan 25 procent roerende voorheffing inhouden en binnen de 15 dagen doorstorten aan de fiscus (art. 261, 1 W.I.B. 1992). Dit zou betekenen dat de moeder van de oorspronkelijke 100 frank maar 45 frank (100 min belasting bij dochter van 40 min roerende voorheffing van 25 procent op 60) in handen zal krijgen. Indien het voor haar een definitief belast inkomen is, zal zij 14 van de 15 door haar dochter betaalde roerende voorheffing terugkrijgen van de fiscus (de door de dochter ontvangen 60 is belastbaar voor vijf procent, zijnde 3 frank aan 40,17 procent). Maar dat kan 32 maanden duren ... (gevolg van art. 359, tweede lid en 413, eerste lid W.I.B. 1992). Zoals reeds gesteld: vaak wordt voor de aankoop van aandelen van een vennootschap een holding opgericht die dan de aandelen van de dochter koopt met een (bank)krediet.

Bank

Om deze lening te betalen zal de moeder (een stuk van) haar bestuurdersvergoeding aanwenden. Naast de minderontvangst door de moeder door de belasting op het volle bedrag te doen betalen door de dochter, zou nogmaals aan deze som geknaagd worden indien op het uitgekeerde bedrag bovendien roerende voorheffing moet ingehouden worden. Daardoor zal de moeder (voorlopig) minder kunnen terugbetalen aan de kredietverstrekker. Dit zal leiden tot meer intrest. Het ware dus wenselijk dat op deze uitkeringen géén roerende voorheffing verschuldigd is voor uitkeringen aan (Belgische) bestuurdersrechtspersonen. Minstens moet de vrijstelling tot inhouding en dus doorstorting aan de fiscus van roerende voorheffing in het wetboek voorbehouden voor een moeder die gedurende minstens één jaar een deelneming van 25 procent in het kapitaal van haar dochter behouden heeft (art. 106, p. 5 K.B. W.I.B. 1992) ook op deze uitkeringen toepasbaar zijn. Zoniet zullen tal van opvolgingsdossiers in de knoei geraken en wordt dé grote winnaar de bank. En waarom: om in eenzelfde begrotingsjaar naast vennootschapsbelasting ook roerende voorheffing te kunnen innen die men in een volgend begrotingsjaar toch zal moeten terugbetalen?

Maar hoe er uit geraken? De moeder zal voortaan andere inkomsten dan die verkregen uit een mandaat van bestuurder of zaakvoerder moeten kiezen om inkomsten te behalen. Inkomsten die in hoofde van de dochter aftrekbaar blijven en bij de moeder belastbaar zijn. Bijvoorbeeld het voeren van de boekhouding voor de dochter(s). Maar in de nota van de ministerraad rond de begroting '97 staat vermeld dat de fiscale definitie van dergelijke inkomsten zal vereenvoudigd en geharmoniseerd worden. Dus: het is nog afwachten of een en ander haalbaar zal zijn. Vraag daarbij is of het statuut van de werkende vennoot die zelf een vennootschap is (maar geen zaakvoerder) ook aan dit systeem zal onderworpen worden.

Het valt dus te vrezen dat al de moeder-dochteroperaties gevoelig duurder zullen worden. Is het nu echt de bedoeling om alle ondernemerschap in de kiem te smoren en diegenen die denken aan het overnemen van een vennootschap voor een onmogelijke taak te stellen? En hoe moeten we dit nu aan de buitenlanders gaan vertellen? Zij vinden België sowieso al een land met hoge en telkens veranderende belastingen. Is onze regering zich bewust van de gevolgen van deze uiterst scherpe maatregel? En wat moeten nu die vele ondernemers doen die in het verleden dergelijke operatie hebben opgezet. Een fusie doorvoeren tussen moeder en dochter op het gevaar af dat de fiscus dit niet zal beschouwen als een operatie die beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften?

Pijn doen

Indien de regering wil optreden tegen al te hoge bestuurdersvergoedingen, beschikt zij dan niet over de normale regels voor aftrekbaarheid van overdreven beroepskosten? Het komt over dat het werkelijk de bedoeling is ondernemingen pijn te doen. Met deze in het verleden van kleine tot grote onderneming veel gebruikte techniek is toch geen fiscale ontwijking gemoeid. Vergeet trouwens niet dat men juist het systeem van de tantième had afgeschaft in de wet van 22.12.1989. En: is het overnemen van vennootschappen geen goede zaak voor de werkgelegenheid?

Dat men de de loontrekkenden die hun beroepsactiviteit onderbrengen in een managementvennootschap en zich laten betalen via allerlei bestuurdersvergoedingen (zonder aandeelhouder te zijn) om aldus kosten in mindering te brengen en bijvoorbeeld een huis te bouwen met geld vóór belastingen, tot daar aan toe. Maar dat door deze maatregel bonafide ondernemers worden geviseerd die aandelen kochten en door deze maatregel de facto hun kosten (fiscaal) niet meer in mindering kunnen brengen, tart alle verbeelding. En laat het duidelijk zijn dat het daarbij niet alleen gaat om intresten. Ook personeelskosten en allerhande werkingskosten horen daarbij.

Men zou een en ander kunnen oplossen door het systeem enkel te wijzigen in de aangegeven zin voor die vennootschappen-bestuurders die geen belangrijke aandeelhouders zijn van de rechtspersoon die de dersvergoeding aan hen betaalt. Een voor de hand liggende oplossing. Maar bestaat de wil daartoe?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 3 oktober 1996.