HET EINDE VAN 'DEHAENIAANSE' FISCALITEIT?

Het einde van de tunnel is in zicht! Deze keer zou het geen loos bericht zijn tengevolge van een aankomende trein die met volle lichten komt aangereden. En warempel: onze regering kondigt de eerste belastingverlagingen aan. Vanaf het aanslagjaar 2000 zouden de belastingtarieven en aanverwante bedragen opnieuw geïndexeerd worden.De indexatie van de belastingtarieven was en blijft één van de belangrijke bepalingen uit de legendarische wet van 7 december 1988. Met deze wet werd een eerste 'sanering' van het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B.) doorgevoerd door vooral de personenbelasting te viseren. Zo werd met deze wet de aftrekbeperking van 75 procent voor kosten voor personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen ingevoerd. Ook die ander aftrekbeperking van 50 procent voor restaurant- en receptiekosten en deze van nul procent voor sommige kledijkosten, zag toen het levenslicht. Maar daartegenover stond dat de toenmalige regering met deze teksten ook een antwoord wou geven op de Tax Reform Act die Ronald Reagan op 22 december 1986 uitvaardigde: de hoogste belastingvoeten daalden en een echte decumul op het vlak van de beroepskosten werd ingevoerd. En als klap op de vuurpijl: de belastingschalen zouden vanaf aanslagjaar 1989 jaarlijks geïndexeerd worden (principe ingeschreven in art. 178 W.I.B. 1992) Dit werd toen beschouwd als een noodzakelijke maatregel. Immers, indien de belastingschijven, aftrekken, vrijstellingen, ... niet worden geïndexeerd, leidt dit bij inflatie tot een reëel lager netto-inkomen voor de belastingplichtige. En men oordeelde toen dat dit niet langer kon zijn.

Al snel zagen de regeringsleiders in dat hun plannen te hoog gegrepen waren. Maastricht kwam in zicht. Al in 1992 werd besloten de belastingschalen niet langer te indexeren (art. 5 wet 28.12.1992). Toen werd gesteld dat het maar voor even zou zijn. Met name voor vier jaar: voor de aanslagjaren 1994 tot 1997. De boodschap was: even flink zijn en het is voorbij. Maar Maastricht werd menens en vandaar dat de regering met turbo (met volmachtenbesluiten; art. 20 K.B. 20.12.1996) de niet-indexatie verlengde met nog eens twee jaar tot en met aanslagjaar 1999. De niet-indexatie zal dus uiteindelijk zes jaar bestaan hebben. De zes magere jaren.

Dehaene

Dit stukje fiscaliteit is trouwens een schoolvoorbeeld van de maatregelen die vaak werden genomen in de voorbije jaren om meerontvangsten te kunnen boeken. Via de invoering en verhoging van allerlei coëfficiënten zijn de belastingen herhaaldelijk een klein beetje verhoogd. En het samenspel van al deze kleine aanpassingen resulteerde in belangrijke meerontvangsten voor de schatkist. Men zou het Dehaeniaanse fiscaliteit kunnen noemen. Net zoals een slager veelal een positief antwoord krijgt op de vraag 'Mag het een beetje meer zijn?', zo had niemand last met deze elk op zich kleine verhogingen. Denk maar aan de invoering van de crisisbelasting van 3 procent (art. 463bis W.I.B. 1992), de verhoging van de roerende voorheffing op interesten van 10 naar 13, om uiteindelijk het huidige niveau van 15 procent te bereiken. Met de jaarlijkse indexatie van de kadastrale inkomens werd getapt uit hetzelfde vat. Ook de verhoging met 1,25 (vanaf aanslagjaar 1996) en 1,4 (vanaf aanslagjaar 1998) van sommige kadastrale inkomens was een variatie op hetzelfde thema. Om nog te zwijgen van de aanpassing van de BTW-tarieven. En zo kunnen we nog een tijdje voortgaan. De niet-indexatie kaderde in deze tactiek. Ook al zou die maar 5 miljard meer opbrengen, het is toch dat. Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Maar toegegeven: het Maastrichtprobleem moest opgelost worden. En wat dit laatste betreft, lijkt de grootste onderscheiding binnen handbereik te liggen.

De aankondiging dat we vanaf het aanslagjaar 2000 weer geïndexeerde bedragen mogen gebruiken, lijkt mooi. Maar in eerste instantie moet gezegd dat dit reeds in de wet staat sinds vorig jaar. Iedere fiscalist weet dat al een tijdje. De aankondiging is dan ook veeleer anders te begrijpen. De regering zegt met deze mededeling dat ze de niet-indexatie niet zal verlengen zoals dat vorig jaar nog gebeurde. Bovendien moet het effect van de maatregel in een juist perspectief worden gezet. De laatste tijd kennen wij een lage inflatie zodat de meerontvangsten door niet-indexatie eerder zwak uitvallen.

Crisisbelasting

Hoe lovend deze aankondiging ook mag zijn, de crisisbelasting lijkt een feit te blijven (art. 463bis W.I.B. 1992). Deze belasting verhoogt onder meer de personenbelasting (met uitzondering van sommige afzonderlijke aanslagen) en de vennootschapsbelasting met 3 procent.

Deze extra belasting werd ingevoerd in 1993 (art. 22 Wet 22.07.1993 van toepassing vanaf 1994) en kreeg van meet aan een definitief karakter. Met andere woorden: hij werd niet in de tijd beperkt. En het is een geheim dat deze belasting stukken meer opbrengt dan de niet-indexatie van de belastingtarieven. Hier spreekt men van 20 miljard per jaar. Het is dan ook begrijpelijk dat eerder een maatregel met lage opbrengst wordt afgebouwd dan nu al de afschaffing van een bepaling met een hoge opbrengst aan te kondigen.

Ook de crisisbelasting afschaffen, is dus blijkbaar nog geen feit. In tegenstelling tot het voortaan indexeren van de belastingschalen, moet voor het afschaffen van de crisisbelasting wel een wetswijziging doorgevoerd worden. Het zou mooi zijn als deze ook zou stopgezet worden. Dat zou pas een echt gebaar zijn om een begin te maken met het verlagen van de veel te hoge belasting in dit land. Want dat de belastingen moeten dalen, zal niemand ontkennen. Laat ons dan ook hopen dat ooit de tijd komt dat fiscalisten spreken over Dehaensiaanse fiscaliteit als een verschijnsel dat furore maakte op het einde van de twintigste eeuw.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 11 september 1997.