FISCUS CIRCULEERT CIRCULAIRE OVER EURO

Op 8 oktober 1997 heeft minister van Financiën Philippe Maystadt de (eerste) circulaire rond de fiscale gevolgen van de euro op fiscaalrechterlijk vlak vrijgegeven. Deze circulaire behandelt de gevolgen met betrekking tot de wisselverschillen, de jaarrekening en de kosten verbonden aan de invoering van de euro. Deze circulaire maakt alvast een zaak duidelijk: er is positief en negatief nieuws.In twee vorige bijdragen werd reeds stilgestaan bij de vermoedelijke fiscale gevolgen van de monetaire unie in Europa (krant van 18.09.1997 en 25.09.1997). Wat toen gesteld werd, wordt door deze ciruclaire (Ci.RH.421/494.543) grotendeels bevestigd. Het positieve daarbij is dat de fiscus op de meeste punten het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) volgt (Bulletin CBN nr. 37, p. 1-33). Hierna wordt verder vooral stilgestaan bij de fiscale behandeling van positieve wisselverschillen.

Verschillen

De wisselverschillen die zullen optreden tussen B.fr. en de munten die tot de muntunie behoren, dienen geboekt te worden in het boekjaar dat 31.12.1998 bevat. Maar de positieve verschillen zijn volgens de administratie belastbare inkomsten van het belastbaar tijdperk dat 31.12.1998 bevat. Als de belastingplichtige die positieve verschillen niet boekt in het overeenstemmende boekjaar, zal de fiscus dat verschil toevoegen aan de belastbare winst en bestempelen als een onderwaardering van het actief (vorderingen) of een overschatting van het passief (schulden). Een gespreide belasting van deze verschillen wordt dus in principe uitgesloten. Positieve verschillen die op een belastingvrije reserve worden geboekt, zullen ook onder meer belast worden in aanslagjaar 1998 (belastbaar tijdperk dat 31.12.1998 bevat).

De circulaire verwerpt dus resoluut de techniek van de belastingvrije reserves. Maar veel motivatie wordt daar niet aan besteed. Een belastingplichtige zou echter kunnen stellen dat dit positieve verschil uitgedrukt is, maar niet gerealiseerd. In dat geval zou de bedoelde meerwaarde vrijgesteld kunnen worden (art. 44, p.?, 1 W.I.B. 1992) op voorwaarde dat deze op een of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief wordt geboekt (art. 190, eerste lid W.I.B. 1992). Zo zou deze meerwaarde belasting vrijgesteld blijven tot op het ogenblik dat de onderliggende transactie afgewikkeld wordt (tot de klant betaalt, de leverancier wordt betaald.....). Pas dan zou belastbaarheid een feit worden. Maar de fiscus is het daar niet meer eens. De ambtenaren van Financiën wordt blijkbaar opgedragen deze gevallen toch te belasten voor het volle pond in aanslagjaar 1998.

Streng

Het is maar de vraag of de fiscus zo streng kan zijn. Het positieve verschil kan als zeker beschouwd worden, maar wel op voorwaarde dat de transactie wel degelijk afgewikkeld wordt. Tot zolang dat niet is gebeurd, is de effectieve verwezenlijking van dat verschil niet absoluut zeker. Sommigen nuanceren deze stelling door te stellen dat deze enkel geldt indien de jaarrekening gedurende de overgangsperiode in B.fr. is opgesteld (Fiscoloog, nr. 604, p. 5). Wat ons betreft wordt een onmiddellijke belasting in elk geval moeilijk. Het is dan ook zeer de vraag of een hof van beroep (of tegen die tijd een rechtbank van eerste aanleg) de fiscus in zijn standpunt zal volgen.

Wisselverschillen

Men kan daarbij misschien denken dat de positieve (en uiteraard ook de negatieve) wisselverschillen kleine bedragen zullen zijn. Velen stellen immers dat naar het einde van 1998 toe de wisselkoersen de vastgestelde pariteiten zullen benaderen. Bovendien is de periode tussen ontstaan van de positie in vreemde valuta en de afwikkeling ervan meestal van korte duur. Dientengevolge zou een en nader niet zo'n hoge bedragen opleveren. Maar vergeet daarbij twee zaken niet. In eerste instantie kunnen vele kleine positieve verschillen, een absoluut groot bedrag vormen. Maar anderzijds kunnen monetaire bedragen die reeds geruime tijd op de balans staan een belangrijk wisselverschil opleveren. Neem aan dat een Belgische vennootschap twintig jaar terug een omvangrijk krediet in DM toestond aan een Duitse dochter die bij de Belgische moeder niét werd geboekt als een financieel vast actief. Dan zal de Belgische moeder elk jaar een aanpassing van de koers geboekt hebben tegen slotkoers op balansdatum, om dat onmiddellijk tegen te boeken bij het begin van het volgend boekjaar. Dit alles conform het advies van de CBN (Advies 152/1, Bulletin nr. 20, december 1987). Gevolg: de geviseerde vordering staat op 31.12.1998 nog altijd op het actief tegen de historische koers die gold op het ogenblik van de initiële transactie twintig jaar terug. Op 31.12.1998 zal echter de (latente) meerwaarde moeten geboekt worden. En dit kan een vervelend aanzienlijk bedrag worden, gelet op de koersevolutie B.fr. versus DM gedurende twintig.

Software

De negatieve verschillen zullen door de fiscus, zoals algemeen verwacht, als beroepskosten van het belastbaar tijdperk worden beschouwd. Wat de investeringen betreft die ingevolge de invoering van de euro sneller aan gebruikswaarde zullen inboeten, herhaalt de fiscus in navolging van de CBN dat een herziening van het vroeger vastgestelde afschrijvingsplan kan mits de vereiste rechtvaardigingen worden voorgelegd. Maar de circulaire herinnert evenzeer aan de bepaling dat immateriële vaste activa (met uitzondering van investeringen in audiovisuele werken) op fiscaal vlak slechts lineair kunnen worden afgeschreven op minimum drie jaar wanneer het investeringen in onderzoek en ontwikkeling betreft. Gaat het om andere immateriële vaste activa zoals software, dan is vijf jaar het minimum. Maar in de tekst is uitdrukkelijk de bepaling 'in de huidige stand van de wetgeving' toegevoegd. Zou men denken aan een wijziging?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 oktober 1997.