PROBLEMEN MET DE NIEUWE FISCALE PROCEDURE

Vorige week werden in de kamercommissie voor Financiën de wetsontwerpen betreffende de beslechting van de fiscale geschillen en de rechterlijke inrichting in fiscale zaken goedgekeurd. De nieuwe fiscale procedure die al zoveel moeilijkheden heeft ondervonden, lijkt daarmee een eerste grote definitieve hindernis genomen te hebben. Maar de nieuwe procedure geeft op meerdere plaatsen blijk van een bijzonder hard optreden tegenover de belastingplichtige. De bedoeling is blijkbaar vooral de fiscus middelen te geven om zijn gelijk te halen.Er is al lang sprake van de grote hervorming van de fiscale procedure. Maar tal van pogingen mislukten. Vaak door de meermaals harde kritiek van de Raad van State. Volgens de 'oude' procedure die nu nog altijd geldt, kan een eerste protest tegen een gevestigde aanslag bij de directeur van de belastingen. Deze moet dan in volle onafhankelijkheid in Eerste Aanleg administratief oordelen omtrent de grieven van de belastingplichtige. In de praktijk worden daar veelal de administratieve standpunten bevestigd. Tegen de beslissing van de directeur heeft de belastingplichtige in de huidige stand van het wetboek verhaal bij de Hoven van Beroep. Zowel fiscus als belastingplichtige kunnen vervolgens nog een voorziening in Cassatie instellen. Wordt de verbreking uitgesproken, dan wordt de zaak naar een ander Hof van Beroep verwezen.

Procedure

De regering heeft nu het plan opgevat de huidige procedure meer te laten aansluiten op de gemeenrechtelijke procedure. Dit betekent dat het bezwaar wordt vervangen door de behandeling van het geschil voor de Rechtbank van Eerste Aanleg. Vervolgens blijft de weg naar het Hof van Beroep en het Hof van Cassatie bestaan. Maar waar in de 'oude' procedure de directeur het geschil in eerste aanleg beslecht, zal dit nu de Rechtbank van Eerste Aanleg zijn. Dit komt de onafhankelijkheid ten goede. Voortaan staan fiscus en belastingplichtige in Eerste Aanleg volledig op gelijke voet.

Toch kan de belastingplichtige niet onmiddellijk naar de rechtbank stappen. Hij zal eerst bezwaar moeten indienen bij de gewestelijke directeur. Deze zal echter niet langer als rechter in Eerste Aanleg optreden, maar als hiërarchische overste die het werk van zijn ambtenaren kan verbeteren. Dit betekent dus in principe een extra mogelijkheid voor de belastingplichtige om zijn gelijk te krijgen. Op zich positief. Het systeem maakt het aldus mogelijk eenvoudige zaken zoals materiële vergissingen recht te zetten, zonder naar de rechtbank te moeten stappen.

Grieven

Maar bij deze tussentijdse procedure zijn nogal wat grendels ingebouwd die dat recht voor de belastingplichtige uithollen. In de huidige procedure mag zolang geen beslissing is gevallen in het bezwaarschrift, de belastingplichtige bijkomende nieuwe, schriftelijke geformuleerde grieven indienen (art. 372 W.I.B. 1992). In het goedgekeurde ontwerp wordt daar een maximumtermijn opgezet. Aanvankelijk werd gesteld dat elke nieuwe grief schriftelijk mag worden ingediend binnen een termijn van zes maanden vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift (art. 25 ontwerp). Via een amendement werd deze termijn gebracht op twaalf maanden (op 17 maart 1998 in de kamercommissie goedgekeurd). De vraag blijft waarom het huidige systeem wordt verlaten. Positief is wel dat ondanks deze termijn van twaalf maanden, de belastingplichtige steeds het recht heeft nieuwe grieven in te dienen binnen een termijn van dertig dagen na inzage van de stukken of nadat hij is gehoord.

Zo'n beknotting van het recht bijkomende grieven in te dienen, is ook voorzien in het andere ontwerp tot wijziging van het gerechtelijk wetboek dat de verdere beslechting van het geschil voor de rechtbanken en hoven regelt. In de tekst die voor bespreking in de kamercommissie werd ingediend stond te lezen dat behalve wat administratieve sancties betreft, de eiser aan de rechter geen middelen mag onderwerpen die noch bij zijn administratief bezwaar werden geformuleerd, noch ambtshalve door de administratieve beroepsinstantie werden onderzocht (art. 8 ontwerp). Gelukkig werd in de kamercommissie op 17 maart 1998 het amendement aanvaard dat de eiser in de gedinginleidende akte toch nog bezwaren kan onderwerpen die bij zijn administratief beroep niet werden geformuleerd. Maar minister Maystadt voegde daar eigenhandig aan toe dat de eiser in dat geval wel zal moeten motiveren waarom deze niet ingeroepen zijn tijdens de administratieve procedure. Dit amendement lijkt een en ander op te lossen. Maar het blijft een rem zetten op de goede procesvoering.

Merkwaardig is ook dat in het gerechtelijk wetboek staat dat de minister van Financiën zich in Eerste Aanleg kan laten vertegenwoordigen door een ambtenaar (art. 7 ontwerp). Hij dient dus geen advocaat te nemen. De belastingplichtige wel. In principe kan die laatste zelf wel naar de toestappen, maar als hij geen voldoende kennis heeft van procedurehandelingen en fiscaal recht, zal hij niet ver komen. Waarom dan niet toestaan dat de belastingplichtige zich laat vertegenwoordigen door zijn belastingconsulent of accountant?

Afwijzing

Maar veruit de grootste kritiek oogst de mogelijkheid van de administratie geen gevolg te geven aan het bezwaar van de belastingplichtige. Na achttien maanden kan de belastingplichtige de fiscus weliswaar in gebreke stellen, omdat deze het bezwaar nog niet heeft behandeld. Maar als de fiscus zes maanden na deze ingebrekestelling geen kennis geeft van de uitspraak, dan wordt het administratief beroep geacht te zijn afgewezen (art. 8 ontwerp).

Niets doen wordt dus beloond. Waarom zou de fiscus een inspanning leveren als hij bij stilzitten toch gelijk krijgt? Bij deze bepaling werd weliswaar een amendement aanvaard: bij afwezigheid van beslissing zal de fiscus binnen dezelfde zes maanden na de ingebrekestelling het niet nemen van een beslissing moeten motiveren. Doet hij dat niet, dan wordt het bezwaarschrift geacht te zijn ingewilligd en wordt de aanslag, opcentiemen, verhogingen, en boeten inbegrepen, vernietigd in de mate dat hij werd bestreden.

Dit amendement is uiteraard een pleister op de wonde. Men mag toch behoorlijk bestuur vragen en verwachten dat een administratie antwoord moet geven. Tenzij zich een uitspraak ontwikkelt die niet elke motivatie zonder meer zal aanvaarden. Misschien is dit, in weerwil van de bedoeling van de regering, een kans om een nieuw elan te geven aan de regels van behoorlijk bestuur. Maar het is in elk geval ongehoord dat de burger niet kan rekenen op een ernstig onderzoek van de administratie. Merkwaardig genoeg delen onze volksvertegenwoordigers die mening niet. Mocht dit ontwerp deel uitmaken van één van de gevoelige dossiers die dit land teisteren, dan zou onze volksvertegenwoordiging daar veel omzichtiger mee omspringen.

Het ontwerp moet nu nog plenair naar de Kamer en vervolgens naar de Senaat. Hopelijk kan het daar nog bijgestuurd worden.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 maart 1998.