ONTDUIKEN VAN VLAAMSE SUCCESSIERECHTEN?

Vlaanderen heeft sinds 1 januari 1997 zijn eigen successierechten. Om de belastbare basis te berekenen werd door het Vlaams Parlement een decumulatie ingevoerd tussen onroerende en roerende goederen. Op beide delen worden de tarieven toegepast vanaf de laagste schijf. Op die wijze kan men een mooi bedrag aan successierechten uitsparen. Maar deze maatregel zou aanleiding geven tot ontduiking. Minister van Financiën Maystadt kreeg daaromtrent een parlementaire vraag. En de senator was zo vriendelijk het vermeende ontduikingsmechanisme haarfijn uit de doeken te doen.Door het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997 van 20 december 1996 (B.S., 31.12.1996, derde editie, p. 32555-32573) worden in de rechte lijn en tussen echtgenoten nieuwe tarieven ingevoerd. Tot 2 miljoen frank is een tarief van 3 procent van toepassing. Op de volgende 8 miljoen frank beloopt dit 9 procent. Eenmaal 10 miljoen frank is overschreven, moet 27 procent betaald worden.

Decumulatie

Dit tarief wordt toegepast op het nettoaandeel in de onroerende goederen enerzijds, en op het nettoaandeel in de roerende goederen. Dit betekent dat deze beide inkomsten niet langer gecumuleerd (dus op het bedrag van beide componenten samen) moeten belast worden in de successie. Dit impliceert dus een decumulatie van roerende en onroerende goederen. Bedoeling van het nieuwe decreet is immers dat meer roerende inkomsten zouden aangegeven worden. Daarom worden roerende en onroerende goederen afzonderlijk belast. In zoverre men door de opsplitsing minder vlug in een hogere schijf terechtkomt, betekent dit een effectieve vermindering van de successierechten. En naar verluid zouden de inkomsten van de Vlaamse successierechten inderdaad significant gestegen zijn.

Maar senator Boutmans (Vragen en Antwoorden Senaat, nr. 1-69, 24.03.1998; p.3580) las echter in een magazine specifiek bedoeld voor eigenaars een bijdrage die hem zo verregaand leek, dat hij daaromtrent de Minister van Financiën een vraag stelde. De techniek bestaat er in net voor het overlijden het onroerend goed te verkopen zonder dat er een authentieke akte verleden wordt. Tussen partijen geldt immers het principe dat er eigendomsoverdracht is van zodra partijen wilsovereenstemming hebben bereikt (zie ook art. 1165 B.W en 1 Hyp.W.). en dat betekent dat de erflater op het ogenblik van overlijden geen onroerend goed meer bezat, maar een roerend goed. De overledene had immers vanaf het sluiten van het contract een vordering op de koper van het onroerend goed. En een vordering is per definitie een roerend goed.

Voorbeeld

Stel dat een erflater een maand voor zijn overlijden onroerende goederen bezat ten belope van 18 miljoen frank. Veertien dagen voor het overlijden verkoopt hij onroerende goederen ten belope van 9 miljoen frank aan zijn enig kind. Dan heeft hij op datum van overlijden 9 miljoen frank onroerende goederen en 9 miljoen frank roerende goederen. In het geval de erflater weduwnaar was, zal zijn enig kind maar 1.380.000 frank successierechten moeten betalen in plaats van 2.940.000 frank. En dat scheelt een slok op de borrel. Weliswaar moet op de verkoop een registratierecht betaald worden van in principe 12,5 procent. Maar dat is nog altijd beter dan de 27 procent op de laatste schijf van 8 miljoen frank. En de verkoopakte moet niet in twijfel worden getrokken. Die heeft door het overlijden een vaste datum verkregen (art. 1328 B.W.)

Antwoord

De minister geeft een opvallend kort antwoord. Alhoewel de senator vraagt hoe de fiscus zich daar tegen zou kunnen verzetten, zegt de minister daaromtrent niets. Wel merkt hij fijntjes op dat de decumulatie ingevoerd in de Vlaamse successierechten, een beslissing is van het Vlaams Parlement en dus niet van hem. En hij herinnert aan het feit dat de federale regering tegen onder meer deze decumulatie een verzoekschrift heeft ingediend op 30 juni 1997 bij het Arbitragehof (B.S. 15.08.1997, p. 21026). De federale regering oordeelde dat Vlaanderen een aangelegenheid regelde waarvoor zij niet bevoegd is.

Maar daarmee is de kous natuurlijk niet af. Het successiewetboek bevat een antirechtsmisbruikbepaling (art. 106, tweede lid W.Reg.). Inzake registratie kan de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, niet aan de fiscus tegengeworpen worden wanneer de fiscus door vermoedens of door andere bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de rechten te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt. Maar de minister stelde in een vorige parlementaire vraag dat het niet aangewezen is het toepassingsgebied van deze bepaling uit te breiden tot verrichtingen die gesteld worden in het kader van het van privé-vermogen (Vragen en Antwoorden Kamer, nr. 41, 24.05.1996.; zie Fisc. Act., 1996, 28/3). Met andere woorden: de antirechtsmisbruikbepaling zou niet gelden inzake successie vermits dit wetboek enkel privé-vermogen tot voorwerp heeft.

Rest dan nog de beproefde simulatie of veinzerij samen met het feit dat sommige tegenbrieven niet tegenstelbaar zijn aan de fiscus (art. 106, eerste lid W.Reg.). Het wezen van veinzerij is leugen, een door de partijen opzettelijk gewilde tegenstelling tussen het scriptum en het gestum van de rechtshandeling (DE PAGE, II, nr. 619). Een belastingplichtige die voorwendt een bepaalde rechtshandeling te hebben gesteld en een overeenkomst in die zin heeft opgesteld terwijl hij zich in feite niet gedraagt naar de vereisten van deze handeling, aanvaardt niet alle gevolgen van zijn handelingen.

En dat is per definitie veinzerij vermits de partijen de schijn wekken een bepaalde rechtshandeling te hebben aangegaan waarvan de uitwerking echter gewijzigd of vernietigd wordt door een andere rechtshandeling die geheim is gebleven (DELAHAYE, T., A.F.T., 1994, p. 45-46). Zo zou de fiscus kunnen pogen te stellen dat het hier in wezen om een schenking ging. En daar zijn (zelfs hogere) rechten op van toepassing (art. 131 W.Reg.). Maar het is zeer de vraag of hij in deze poging zal lukken. De belastingplichtige neemt alle gevolgen van zijn verkoop. De koopsom zal uiteindelijk betaald worden, en deze is opgenomen in het actief van de successie.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 7 mei 1998.