DOKTERSVENNOOTSCHAPPEN: IS DE STELLING VAN DE MINISTER JUIST?

Zoals vorige week al gesteld, is de minister van Financiën de mening toegedaan dat de bezoldiging die een arts uit zijn vennootschap haalt, niet meer kan belast worden als een bezoldiging als bedrijfsleider. Zij dient sinds aanslagjaar 1998 belast te worden als baten van een vrij beroep. Daardoor zal de vennootschap de verminderde tarieven verliezen in de vennootschap en belast worden tegen het vol tarief. De vraag is of deze stelling zonder enige discussie moet aanvaard worden. Maar daartegenover staat dat als deze stelling juist is, dit bijzonder mooie perspectieven biedt voor alle andere vennootschappen. Wat de fiscus dus zal winnen bij de dokters, wordt vermoedelijk in een veelvoud terugverdiend door mandatarissen van andere vennootschappen.De stelling die de minister van Financiën heeft ingenomen zorgt voor nogal wat animo in de artsenwereld (Handelingen Kamer, 49 zittingsperiode, C 582 Financiën en Begroting, 27.05.1998, p.6-7). Soms wordt een en ander geïnterpreteerd alsof dit de doodsteek zou betekenen voor de doktersvennootschap en zelfs voor andere professionele vennootschappen zoals die van advocaten, notarissen en accountants. Dit is niét zo. Zoals vorige week is uiteengezet, zal de wedde van de arts niet langer kunnen belast worden als een bezoldiging van bedrijfsleider (art. 32, eerste lid, 1W.I.B. 1992). De artsenvennootschap blijft dus onverkort overeind. Dat kan ook moeilijk anders. De fiscus heeft immers duidelijk gesteld dat een vennootschap voor een arts kan (Circ. Nr. Ci. RH. 862/430.650 d.d. 31.12.1993, Bull. Bel., nr. 725,338). Belangrijkste gevolg is dan ook dat die vennootschap steeds het volle tarief zal moeten betalen (40,17 procent). Anderzijds zal daardoor de artsenvennootschap geen aftrek meer kunnen doen van premies van levensverzekeringen die voorzien in voordelen bij leven.

Dagelijks bestuur

De hamvraag is echter of de stelling van de minister de juiste is. Er is immers nog een tweede categorie bedrijfsleiders. Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn naast beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon als orgaan van de vennootschap, ook beloningen aan een natuurlijk persoon die in de vennootschap een werkzaamheid of een leidende functie van dagelijks bestuur, van commerciële, technische of financiële aard uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. Het bedoeld artikel in het wetboek stelt immers niet dat als een beloning niet valt onder de eerste categorie, de andere meteen uitgesloten is. Voor zover de beloning aan de arts als een bezoldiging van de tweede categorie wordt gecatalogiseerd, is er geen enkel probleem en blijft alles bij het oude.

Een beloning voor dagelijks bestuur in plaats van voor het mandaat als bestuurder of zaakvoerder zou dus een eerste uitweg kunnen bieden. Maar hierbij is het de vraag of dergelijke bezoldigde functie onder het verbod valt dat de Orde heeft gesteld. Vermits de Orde stelt dat vergoedingen voor bestuursfuncties niet kunnen (art. 164, p.6 Deontologische codex van de Orde van de Geneesheren - Code van geneeskundige plichtenleer), en het dagelijks bestuur duidelijk verschillend is van het bestuur van de vennootschap, zou dit een uitweg kunnen zijn. Het dagelijks bestuur zijn immers de handelingen of verrichtingen betreffende het dagelijks bestuur, die niet verder reiken dan de behoeften van het dagelijks leven van de vennootschap, of de behoeften die om reden zowel van minder belang dat ze vertonen, als van de noodzakelijkheid een spoedige oplossing te treffen, de tussenkomst van de raad van bestuur niét rechtvaardigen (Cass., 17 september 1968, Pas., 1969, I, 61). Uit deze definitie blijkt dat het dagelijks bestuur duidelijk verschillend is van het bestuursorgaan vermits dat laatste juist niet moet gekend worden daarin. Tenzij de Orde zou stellen dat met de term bestuursfuncties ook die van dagelijks bestuur worden bedoeld. Maar ons lijkt het voor te komen dat enkel bestuursfuncties als bestuurder of zaakvoerder worden bedoeld, te meer daar in de deontologische code wordt gesteld dat de artsen in die functies herkiesbaar zijn, wat een duidelijke verwijzing inhoudt naar verkiezing van bestuursorganen voorzien in de vennootschappenwet.

Andere functie

Een andere uitweg biedt de kwalificatie als een werkzaamheid of een leidende functie van commerciële, technische of financiële aard uitgeoefend buiten een arbeidsovereenkomsten. Een commerciële functie is uit te sluiten vermits dit tegen de deontologie van de arts zou indruisen. Kan dan een en ander opgelost worden door de prestaties van de arts in de vennootschap te kwalificeren als een werkzaamheid of een leidende functie van technische of financiële aard? Het lijdt geen enkele twijfel dat de prestaties van de arts moeten beschouwd worden als technische prestaties die uitgeoefend worden buiten een arbeidsovereenkomst. Maar is het een mheid of een leidende functie? Het is zeker een werkzaamheid. Toen deze bepaling werd ingevoerd stond in het Verslag aan de Koning dat het de bedoeling was alle inkomsten toegekend door een vennootschap aan personen die, zonder band van ondergeschiktheid, optreden in haar naam als bezoldiging van bedrijfsleiders aan te merken (K.B. 20.12.1996, B.S., 31.12.1996, 32641). Het leidinggevend karakter diende dus niet noodzakelijk aanwezig te zijn. En dat de dokter optreedt in naam van de vennootschap, is evident. Later heeft de minister echter gesteld dat ook met de term werkzaamheid een leidinggevende activiteit wordt bedoeld (Gedr. St., Kamer, 1996-97, nr. 925/8,7; zie ook Fisc. Act., 1998, 34/3). Maar heeft een arts zeker in het geval van een eenpersoonsvennootschap geen leidinggevende functie op het technische vlak? Wie zal anders op medisch vlak beslissingen nemen? Trouwens, gezien de onafhankelijkheid van de arts in de uitoefening van zijn beroep, zal deze zo goed als altijd een leidinggevende functie hebben in welke vennootschap ook. Aldus zullen zijn verdiensten steeds als bezoldiging van bedrijfsleider moeten gekwalificeerd worden.

Advocaten

Maar als de fiscus vasthoudt aan de door de minister gegeven interpretatie, is het hek van de dam. De minister erkent met zijn stelling impliciet dat een vrij beroeper naast een vergoeding voor zijn of haar bestuursmandaat, ook een vergoeding kan krijgen voor kosten en vacaties. De bezoldiging voor het bestuursmandaat moet belast worden als bezoldiging van een bedrijfsleider. Die voor kosten en vacaties zijn dan baten. Neem nu een advocaat. Zijn Orde verbiedt niet dat hij zich als bestuurder zou laten vergoeden. Stel dat hij een bezoldiging heeft van 3 miljoen. Dan zou hij zich 1 miljoen fr. bezoldiging als bedrijfsleider kunnen laten toekennen, zodat zijn vennootschap de verminderde tarieven behoudt. Daarnaast kan de rest als baten toegekend worden voor zijn prestaties als advocaat. Gevolg: hij behoudt de verminderde tarieven in zijn vennootschap, kan in de personenbelasting opnieuw een toekenning medewerkende echtgenote doen kan in de personenbelasting opnieuw een toekenning medewerkende echtgenote doen (opnieuw vermits deze mogelijkheid voor bezoldigingen van bedrijfsleiders werd afgeschaft vanaf aanslagjaar 1998) en zal aldus een dubbel kostenforfait genieten. Eenmaal als bedrijfsleider en voor een tweede maal bij zijn baten. Dus waarom niet? Vermits hij zich trouwens nog een wedde toekent van 1 miljoen fr., kan hij zich daarbij een fiscaal aftrekbare groepsverzekering aanschaffen die binnen de 80-procentgrens aftrekbaar blijft (art 59 W.I.B. 1992). De andere vrije beroepen zullen dus zeer zeker van deze nieuwe wending het grootste voordeel hebben. Trouwens de andere zaakvoerders en bestuurders van vennootschappen kunnen dezelfde denkpiste opzetten. Zij bepalen enerzijds een vergoeding van in de regel één miljoen om de verminderde tarieven te behouden en de groepsverzekering veilig te stellen en de rest keren ze zich uit als vergoeding voor hun technische prestaties. Een loodgieter, een timmerman en alle andere zaakvoerders of bestuurders genieten dan de voordelen die de advocaat met zijn vennootschap heeft. Het leven kan mooi zijn!

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 9 oktober 1998.