ROERENDE VOORHEFFING OP LIQUIDATIEBONI
Het bericht verscheen reeds in deze krant. De volksvertegenwoordigers van een belangrijke coalitiepartij van de regering Dehaene wensen dat op de inkoop eigen aandelen, het scheidingsaandeel en de liquidatieboni voortaan roerende voorheffing zou verschuldigd zijn. De fiscale wereld en het bedrijfsleven reageren geschokt.In de tijd dat nog echte begrotingsconclaven werden gehouden stond de maatregel die men nu zou willen invoeren op de inventarissen die door de diverse kabinetten werden voorbereid. Maar de maatregel werd nooit ingevoerd. Nu op het vlak van besparingen zo goed als volledige rust heerst en men zelfs denkt aan lastenverlagingen ook op fiscaal vlak, duikt de maatregel weer op. Wat nog meer verwondering wekt, is dat de maatregel blijkbaar niet voorgesteld wordt door de regering, maar door volksvertegenwoordigers. Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 1992) vermeldt expliciet dat geen roerende voorheffing verschuldigd is op het gedeelte van dividenden dat overeenstemt met inkoop eigen aandelen, scheidingsaandeel en liquidatieboni (art. 264, eerste lid, 2e WIB 1992).
Geen RV
Bij een inkoop eigen aandelen verkoopt een aandeelhouder een stuk van zijn aandelen aan de vennootschap zelf. Vennootschaps- en fiscaalrechtelijk is dit strikt gereglementeerd (art. 52bis Venn.W. en art. 186 WIB 1992). De vennootschap kan in dat geval aan de aandeelhouders de tegenwaarde van de aandelen uitbetalen zonder dat daar roerende voorheffing op moet betaald worden.
Dezelfde regeling geldt bij een scheidingsaandeel. Alhoewel de fiscale wet geen enkele vennootschapsvorm uitsluit, komt dit in de praktijk vooral voor bij coöperatieve vennootschappen. Wanneer het maatschappelijk vermogen van zo'n vennootschap gedeeltelijk wordt verdeeld ten gevolge van overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot wordt het positieve verschil tussen de uitkeringen of toekenningen in geld, in effecten of in enige andere vorm aan de belanghebbenden of zijn rechthebbenden en zijn aandeel in de (gerevaloriseerde) waarde van het gestorte kapitaal als een uitgekeerd dividend beschouwd (art. 187 WIB 1992). En ook op deze uitkeringen moet geen roerende voorheffing betaald worden.
Tot slot zijn ook liquidatieboni vrij van roerende voorheffing. Liquidatieboni zijn het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden (art. 209 WIB 1992). Bij dit alles zou men kunnen denken dat vermogensbestanddelen van de vennootschap zouden uitgekeerd worden zonder belasting te betalen. Niets is minder waar. Op de uitgekeerde sommen is in de regel veelal reeds 40,17 procent vennootschapsbelasting betaald (art. 215, eerste lid en 463bis, p. 1, 1 WIB 1992).
Kort geheugen
Dit systeem werd ingevoerd in het begin van de jaren 90. In de wet van 23 oktober 1991 werd het systeem bevestigd dat op liquidatieboni en inkoop eigen aandelen géén roerende voorheffing verschuldigd was. De toenmalige regering stelde deze regeling voor aan het parlement mede als compensatie voor het wegvallen van het verlaagde meerwaardetarief voor vennootschappen in vereffening (De Fiscale Koerier, 92/83). Bij vereffeningen tengevolge van ontbindingen die dateren van vóór 1 januari 1990 geldt nog altijd dat voordelige stelsel. Op de meerwaarden die worden gerealiseerd in de vennootschap tijdens de vereffeningsperiode moet een meerwaardebelasting betaald worden die net de helft bedraagt van het normale tarief. Dat betekent dat op dergelijke meerwaarden maar 19,5 procent belasting verschuldigd was en is. Voor ontbindingen die dateren vanaf 1 januari 1990 is op de meerwaarde de reeds vermelde 40,17 procent verschuldigd. Het dubbele dus van vroeger. Vandaar de vrijstelling van roerende voorheffing die indertijd werd ingevoerd. Nu die voorheffing verschuldigd maken, getuigt van een kort geheugen. De fiscale druk op de geviseerde inkomsten is zeker niet gedaald sinds 1991. Waarom moet de fiscale druk dan nog eens opgedreven worden?
Daarnaast valt het op dat in het voorgestelde amendement een uitzondering wordt voorzien voor de bevek en bevak (beleggingsvennootschap met veranderlijk/vast kapitaal). Waarom moeten deze vormen zo nodig uitgesloten worden van de toepassing van de roerende voorheffing?
Zo kan de vastgoedbevak bij erkenning door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen genieten van de erg voordelige 'exit tax' ten belope van 20,085 procent (art. 216, 1 bis WIB 1992) in plaats van de normale 40,17 procent.
Artikel 344
Eén van de argumenten om de heffing in te voeren is vermoedelijk de stelling dat deze maatregel misbruiken zou bekampen. Maar is daartoe niet door de Wet van 22 juli 1993 vanaf 31 maart 1993 de htsmisbruikbepaling van toepassing geworden (art. 344, p. 1 WIB 1992 die populair wel eens 'economische werkelijkheid' wordt genoemd)?
Het valt af te wachten of het parlement deze geplande wijziging zal invoeren op de vooravond van de verkiezingen. Naar verluidt zouden diegenen die het voorstel deden het plan reeds afgevoerd hebben. Maar het zou kunnen dat de andere coalitiepartner het amendement zal overnemen. Wat er ook moge gebeuren, het valt sterk te betwijfelen dat voor dit voorstel een meerderheid zal gevonden worden. Eén ding is zeker. Als de maatregel er toch komt, zal de 'day of announcement' minstens 15 oktober 1998 bedragen. De dag deze krant er lucht van kreeg.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 oktober 1998.