TERMIJN VOOR INDIENEN BEZWAAR WORDT WEL HEEL KORT

De regering poogt al jaren de fiscale procedure te hervormen. Het ene ontwerp volgde het andere op. Met eenzelfde regelmaat werden ze afgeschoten. Nu lijkt een en ander in een definitieve fase te zitten. De laatste bocht voor de rechte lijn naar de aankomst lijkt zonder kleerscheuren genomen te zijn op de ministerraad van 19 november 1998. Hoe het bezwaar zal verlopen, is in de schoot van de regering geregeld.De procedure die moet gelden inzake directe belastingen en BTW, zal lopen als volgt: in eerste instantie dient de belastingplichtige net zoals in de huidige procedure, een bezwaar in te dienen bij de bevoegde gewestelijke directeur. Krijgt hij daar geen gelijk, dan kan hij naar de rechtbank van eerste aanleg stappen. Tegen dit vonnis kunnen zowel belastingplichtige als fiscus in beroep gaan bij de vijf hoven van beroep. Tot slot kunnen de partijen in het geding nog een voorziening indienen bij Cassatie.

Drie maanden

De vraag hoelang de belastingplichtige de tijd krijgt om bezwaar in te dienen, was een van de grote knelpunten. Voor directe belastingen is dat momenteel vrij lang. In het slechtste geval heeft de belastingplichtige maar zes maanden de tijd, in het beste geval 16 maanden.

Een bezwaarschrift moet immers, op straffe van verval, ingediend worden uiterlijk op 30 april van het jaar na het jaar waarin de belasting is gevestigd, zonder dat de termijn evenwel minder dan zes maanden mag bedragen, te rekenen vanaf de datum van het aanslagbiljet (art. 371 WIB 1992). Vaak is dit in de praktijk korter, vooral indien de aanslag resulteert in het betalen van een bijkomende belasting. Die moet dan betaald worden binnen de twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet (art. 413, eerste lid WIB 1992). Dan zal de ontvanger met alle toegelaten middelen pogen de som te innen. Het indienen van een bezwaar belet de ontvanger in de regel uit te voeren (art. 410 WIB 1992). Vandaar dat de belastingplichtige vaak zijn bezwaar sneller zal indienen. Nu heeft de ministerraad beslist dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift beperkt wordt tot drie maanden. Aanvankelijk stelde Financiën een termijn van twee maanden voor. Als motivatie daarbij werd gesteld dat een termijn van twee maanden zou overeenstemmen met die in Nederland. Die termijn van amper twee maanden kennen wij ook voor de indiening van een bezwaarschrift tegen het betekende kadastraal inkomen (art. 499, 1 WIB 1992). Maar uiteindelijk werd de termijn vastgesteld op drie maanden. Hoe dan ook, dit is een bijzonder korte termijn.

Beslissing

Tweede strijdpunt is de vraag of de administratie bij bezwaar een beslissing moet nemen. Sommigen opperden dat, indien die niet verplicht zou zijn, dit diende te leiden tot een automatische aanvaarding van de grieven.

Financiën werkte een compromis uit. Vooreerst wordt een sperperiode van zes maanden ingevoerd. Gedurende die sperperiode kan de belastingplichtige enkel een afwachtende houding aannemen. Met andere woorden: hij moet de fiscus zes maanden geven om het geval te bestuderen en een beslissing te nemen.

Neemt de fiscus geen beslissing gedurende die eerste zes maanden, dan kan de belastingplichtige een rechtsvordering indienen bij de rechtbank van eerste aanleg. De belastingplichtige kan dus het dossier uit handen nemen van de gewestelijke directeur en zelf naar de rechtbank stappen. Meteen is duidelijk dat zoals in de vorige versies het bezwaar een verplicht voorafgaand beroep is. Vandaar dat de regering stelt dat de duurtijd van de opheffing van het recht voor de belastingplichtige om zich via een rechtsvordering te verzetten tegen de uitvoerbare titel (de aanslag), in de tijd moet worden beperkt.

Maar als de belastingplichtige het dossier niet uit handen neemt van de fiscus, zal de directeur in elk geval een beslissing moeten nemen. De minister van Financiën heeft daarbij gesteld dat zijn administratie binnen de 18 maanden een uitspraak moet doen omtrent het bezwaarschrift. Let wel, dit zal geen wettelijke termijn zijn, maar een termijn van interne orde. De 'nieuwe' bezwaarschriften zullen immers behandeld worden door de geschillendienst van elke AOIF (Administratie voor Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit). En die kunnen van nul starten. Als die geen beslissing neemt binnen de 18 maanden, dan zal dit moeten worden gerechtvaardigd. Doet de directeur uiteindelijk toch een uitspraak, dan kan binnen de drie maanden na kennisgeving nog altijd een vordering worden ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg.

De niet-beslissing door de administratie is daarmee opgelost. De fiscus moet in alle gevallen een beslissing nemen. Tenzij de belastingplichtige hem zelf verhindert een beslissing te nemen door na zes maanden naar de rechtbank van eerste aanleg te stappen. Een automatische aanvaarding is volgens de minister niett, vermits een aanslag, door de inkohiering geldt als een authentieke akte die enkel kan vernietigd worden door een rechter. Merkwaardig is ook dat gesteld wordt dat een afwijzing van rechtswege, vooral na een lange termijn, het stilzwijgen van de administratie bevordert. De kritiek die velen terecht hebben geuit op een eventuele afwijzing bij 'niets doen' heeft dus gehoor gevonden.

Een maximumtermijn waarin de directeur een beslissing moet nemen, is evenmin gepland. Daaromtrent stelt de minister dat dit niet aangewezen is omdat het verstrijken van die termijn de administratie automatisch verantwoordelijk zou stellen voor het niet-nemen van een beslissing, zelfs indien de oorzaak van de niet-beslissing buiten de administratie zou liggen (zoals in het geval dat de belastingplichtige de gevraagde inlichtingen niet verstrekt). Dat de administratie zichzelf dat korte termijn oplegt, moet geen verwondering wekken. De directeur zal voortaan niet meer als rechter beslissen. Hij is dus duidelijk als administratieve overheid gebonden door de regels van behoorlijk bestuur. Volgens de minister is deze termijn van 18 maanden dan ook een redelijke termijn.

Intresten

Rond nalatigheidsintresten is een en ander nog niet zo duidelijk. Maar het lijkt erop dat tot de directeur een beslissing heeft genomen of tot het ogenblik dat een rechtsvordering vóór de beslissing van de directeur (na zes maanden) is ingesteld, vrijstelling van nalatigheidsintresten wordt gegeven. Bedoeling is volgens de minister 'de belastingplichtige niet te benadelen in geval van nonchalant gedrag van de administratie'. Zodra een beslissing is genomen, is er geen rechtvaardiging meer voor de vrijstelling van nalatigheidsintresten. Hetzelfde geldt wanneer een rechtsvordering is ingesteld. Dit is een bevestiging van de huidige situatie (art. 414, p. 2 WIB). Maar het lijkt erop dat eenmaal bezwaar is aangetekend, de nalatigheidsintresten zonder meer stoppen. Sommigen stellen echter dat het de bedoeling is van de ministerraad de nalatigheidsintresten toch te laten doorlopen tijdens de sperperiode van zes maanden. In de huidige regeling blijven ze doorlopen gedurende de eerste 18 maanden na de indiening van het bezwaarschrift.

Uiteraard kunnen belastingplichtige en fiscus na het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg binnen de maand naar het hof van beroep stappen. Verder kunnen zij na het arrest van het hof naar Cassatie stappen tot drie maanden nadat het arrest werd betekend. De regering gaat op basis van de beslissing van de ministerraad nieuwe amendementen indienen. Die zullen dan behandeld worden door de Senaat. Maar achteraf moet alles nog eens naar de Kamer. Toch zou alles nog in werking moeten treden vanaf aanslagjaar 1999. Het zal dus luisteren en stemmen worden voor de senatoren en volksvertegenwoordigers. Veel tijd voor vragen en kritiek zullen ze wellicht niet krijgen. Het Staatsblad zal nog nooit zo dik geweest zijn als op 31 december 1998.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 4 december 1998.