NIEUWE FISCALE WET MET STERK TERUGWERKENDE KRACHT

Fiscale wetgeving wordt steevast gemaakt op het einde van het kalenderjaar. Dat was vorig jaar niet anders. De Wet houdende fiscale en andere bepalingen van 22 december 1998 wijzigt, wat het Wetboek Inkomstenbelastingen betreft, vooral details. Het is voor een belangrijk stuk 'reparatiewetgeving'. Maar deze wet verscheen zelfs niet vóór het einde van 1998 in het staatsblad. Daar werd pas ruimte voor gemaakt in de editie van 15 januari 1999. En wat deze wet typeert, is de wel erg ver teruggaande inwerkingtreding. Eén aspect van deze wet kwam reeds aan bod in deze fiscale rubriek. Het betrof het verlaagde schenkingsrecht van 3 procent in het registratiewetboek. Nu behandelen we een aantal in het oog springende wijzigingen van dezelfde wet.

Uitgiftepremies

Uitgiftepremies worden vaak gebruikt om nieuw gecreëerde aandelen gelijk te stellen met aandelen die voorheen uitgegeven werden. De nieuwe aandelen moeten dan een soort 'premie' betalen. Men noemt in de praktijk dergelijke uitgiftepremie soms verdoken kapitaal. Tot nog toe worden terugbetalingen van uitgiftepremies die met gestort kapitaal worden gelijkgesteld en die voorheen niet in het maatschappelijk kapitaal waren opgenomen, beschouwd als uitgekeerde dividenden. Dat is een oud zeer. Waarom deze uitgiftepremies niet gelijkgeschakelen met kapitaal?

Door de wetswijziging kunnen dergelijke terugbetalingen voortaan belastingvrij gebeuren. Zij worden gelijkgeschakeld met fiscaal kapitaal (art. 3, 2 Wet 22.12.1998). Alle terugbetalingen verricht vanaf 1 juli 1997 tijdens een boekjaar dat is verbonden aan het aanslagjaar 1998 kunnen van deze belastingvrije terugbetaling genieten (art. 80, p. 2 Wet 22.12.1998). Tevens wordt de definitie van 184, tweede lid WIB 1992 aangepast (art. 19, 1 Wet 22.12.1998) zodat het gestort kapitaal mede, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde mate als maatschappelijk kapitaal, de uitgiftepremies omvat. Deze wijziging treedt in werking met aanslagjaar 1998 (art. 80, p. 7 Wet 22.12.1998).

Mede-eigendom

Sinds de wet van 30 juni 1994 werd in het Burgerlijk Wetboek de mede-eigendom gewijzigd en aangevuld. De verenigingen van mede-eigendom verkrijgen rechtspersoonlijkheid wanneer bepaalde voorwaarden vervuld zijn. Op fiscaal vlak blijven deze verenigingen echter behandeld als verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid. Vandaar dat artikel 29, p. 2 WIB 1992 wordt aangevuld met dergelijke verenigingen (art. 5 Wet 22.12.1998). Dat betekent dat zij niet kunnen genieten van het stelsel van de vennootschapsbelasting. Het opnemen van de leden en hun deel in de verdeelde of onverdeelde winst wordt als winst van die leden beschouwd. Voor zover er winst is, moeten zij daar dus in beginsel de hoge personenbelasting op betalen volgens de regels van de beroepsinkomsten. De inwerkingtreding lijkt op een teletijdmachine: 1 augustus 1995 (art. 80, p. 4 Wet 22.12.1998). Het is toch zalig wetgever te zijn.

Gespreide taxatie

Op meerwaarden die verwezenlijkt worden in ondernemingen op immateriële en materiële vaste activa moet in de regel steeds belasting worden betaald. Maar als aan precieze voorwaarden wordt voldaan, mag deze belasting betaald worden in schijven (art. 47 W.I.B. 1992). De belangrijkste voorwaarde is dat wederbelegd wordt binnen een bepaalde termijn in een afschrijfbaar immaterieel of materieel vast actief. De belasting moet dan betaald worden elk jaar naar verhouding tot de afschrijvingen die geboekt worden op de goederen waarin wederbelegd werd. Tot vóór de wetswijziging was het stelsel van de gespreide taxatie enkel van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt bij een verkoop. Vanaf aanslagjaar 1998 zal gespreide taxatie ook kunnen bij om het even welke vervreemding zoals een afstand, ruil of inbreng in vennootschap (art. 8 en 80, p. 7 Wet 22.12.1998). Als materiële vaste activa worden ingebracht in een andere vennootschap tegen vergoeding met aandelen, dan zal voor zover aan alle overige voorwaarden werd voldaan, de meerwaarde die op zo'n transactie wordt gerealiseerd genieten van gespreide taxatie.

Verliezen

Conform artikel 198, eerste lid, 7 W.I.B. 1992 zijn waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen bij de deelnemende (moeder)vennootschap niet als beroepskosten aftrekbaar. Grote uitzondering daarop zijn minderwaarden op aandelen naar aanleiding van de verdeling van het vermogen van de vennootschap waarvan men die aandelen heeft. Maar in dat geval zal de minderwaarde maar aftrekbaar zijn tot ten hoogste het verlies aan gestort kapitaal dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd.

Stel dat een vennootschap A alle aandelen kocht van vennootschap B voor 1.000. Vennootschap B heeft een fiscaal gestort kapitaal van 400. Stel nu dat bij ontbinding en vereffening van vennootschap B maar 500 kan uitgekeerd worden aan de enige aandeelhouder A. Dan lijdt vennootschap A een minderwaarde op okken aandelen ten belope van 500. Daarvan zal fiscaal in de regel 400 aftrekbaar zijn als beroepskosten.

Stel nu echter dat het fiscaal kapitaal van vennootschap B voorheen 700 bedroeg, maar dat zij daarvan 300 aanwendde om boekhoudkundige verliezen te compenseren. Het fiscaal gestorte kapitaal daalde tot de reeds geciteerde 400. Vennootschap A had dus beter nooit beslist om dergelijke kapitaalvermindering door te voeren. Het gestorte kapitaal is immers het gedeelte van het maatschappelijk kapitaal dat werkelijk is gestort, in zover geen terugbetalingen of verminderingen plaatsvonden.

Derhalve kan bij de vaststelling van de aftrekbare minderwaarde op aandelen naar aanleiding van de verdeling van het vermogen van een vennootschap en meer specifiek bij de berekening van het verlies aan gestort kapitaal, met deze regels geen rekening meer worden gehouden met voorheen door die vennootschap doorgevoerde kapitaalverminderingen.

Men kan zeggen dat dit discriminerend werkt. De doorgevoerde kapitaalvermindering in het voorbeeld om de boekhoudkundige verliezen weg te werken, heeft geen enkele weerslag op de intrinsieke waarde van de deelneming in hoofde van de aandeelhouders. Door dergelijke regel voeren vennootschappen dergelijke herschikkingen van het eigen vermogen juist niet door. En ook de wetgever oordeelt dat dit niet gezond is.

Daarom voorziet de nieuwe wet dat verminderingen van het gestorte kapitaal die voorheen zijn gedaan om verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmee het boekhoudkundig verlies effectief is aangezuiverd, evenzeer als gestort kapitaal beschouwd wordt (art. 23, 2 Wet 22.12.1998).

Daardoor zal in ons voorbeeld een bedrag van 500 van de gerealiseerde minderwaarde fiscaal aftrekbaar zijn als beroepskosten (en blijft 200 niet aangewend). Deze bepaling is van toepassing op de minderwaarden op aandelen die vanaf 1 januari 1997 zijn geleden naar aanleiding van de verdeling van het maatschappelijk vermogen van de emitterende, voor zover de desbetreffende vermindering van gestort kapitaal ten vroegste vanaf 24 juli 1991 werd gedaan (art. 80, p. 18 Wet 22.12.1998).

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 26 februari 1999.