K.M.O.'S ZULLEN IN DE TOEKOMST MINDER BELASTING BETALEN

De minister van Financiën kondigde aan dat het tarief van de vennootschapsbelasting zal dalen. In België hebben we voor vennootschappen een tarief dat tot de hoogste in Europa behoort. Minister Didier REYNDERS wil daarom het tarief laten zakken tot een meer aanvaardbaar niveau. Daarbij zal speciale aandacht uitgaan naar de kleine en middelgrote onderneming. Voor hen plant de minister een extra belastingvermindering als zij investeringen financieren met eigen middelen. Deze belastingverlaging mag de schatkist niets kosten. De vermindering moet dus gecompenseerd worden met beperktere aftrekmogelijkheden. Maar voor KMO's wil de regering bijleggen.

De minister van Financiën kondigde deze maatregelen aan op de Tijd Fiscaliteit Top van vorige week donderdag (zie ook krant van 7 april). Hij bracht eerst de vermindering van de personenbelasting in herinnering. Dat de regering plant de personenbelasting te verminderen is al langer bekend. Dat staat in het regeerakkoord. De vermindering van het inkomen op arbeid moet bereikt worden door binnen de personenbelasting het aantal tarieven te beperken. Het lijkt er dus op dat van de zeven schijven die we nu hebben (art. 130 W.I.B. 1992), er een aantal zullen verdwijnen. Zo kan het hoogste tarief van 55 procent (vanaf 2.443.000 BEF; geïndexeerd cijfer voor aanslagjaar 2000) verdwijnen. Het lijkt echter meer voor de hand te liggen dat in de laagste schijven een tarief wordt afgeschaft en de vorige trap wordt uitgebreid tot een hoger inkomen. Als tweede maatregel zullen de belastingvrije sommen worden verhoogd (vorig jaar werd het bedrag per echtgenoot met een schamele 1.000 BEF verhoogd; zie art. 131, 2° W.I.B. 1992). De oude VERHOFSTADT-idee om binnen de aftrekposten te werken met een aantal forfaitaire korven die naar goeddunken kunnen opgevuld worden, moet het derde middel worden om de belastingen te verlagen.

REYNDERS stelde uitdrukkelijk dat deze hele operatie geen neutrale operatie wordt. De vermindering van de personenbelasting mag de overheid geld kosten. Om dat te motiveren verwees de minister naar onze buurlanden die de belastingen reeds aanzienlijk verlaagden. Schoolvoorbeeld is voor de minister Frankrijk. De nieuwe Franse minister van Financiën plant de fiscale druk in drie jaar tijd te doen dalen met 170 miljard Franse frank. Om een zelfde effect te ressorteren moet België de belastingontvangsten laten dalen met 170 miljard BEF. Daarvan zijn volgens de minister vooral met de partiële afschaffing van de crisisbelasting al 80 miljard BEF gerealiseerd. De verlaging van de personenbelasting op het einde van dit jaar zal dus nog eens 90 miljard BEF minder belastingontvangst kosten.

Vennootschappen

Het grote nieuws is echter dat de ook de vennootschapsbelasting zal dalen. Die bedraagt in dit land 40,17 procent. In art. 215, eerste lid W.I.B. 1992 is het gemene tarief opgenomen van 39 procent. Maar door de werking van de crisisbelasting moet dit verhoogd worden met 3 procent (art. 463bis, § 1, 1° W.I.B. 1992). Met dat tarief behoren wij tot de Europese top (zie overzicht). Alleen Duitsland doet in sommige gevallen beter. Maar landen zoals Nederland en het Verenigd Koninkrijk doen opmerkelijk beter. België zal dus volgen. Maar de regering stelt dat dit moet gebeuren binnen een budgettair neutraal kader. In tegenstelling tot de hervorming in de personenbelasting, mag de verlaging van de vennootschapsbelasting dus niets kosten aan de schatkist. De verlaging van de tarieven moet budgettair gecompenseerd worden met een vermindering van de aftrekmogelijkheden.

Snoeien

De vraag is hier uiteraard in welke aftrekposten zal gesnoeid worden. In elk geval niet in de nu reeds beperkte aftrekbare kosten zoals restaurant- en receptiekosten (zie art. 53, 8° W.I.B. 1992). De kamercommissie voor Financiën bespreekt immers binnenkort een voorstel van de minister van Financiën om de aftrekbaarheid van restaurantkosten terug voor de volle honderd procent mogelijk te maken. De minister bevestigde ook dat de meerwaarden op aandelen hun belastingvrijstelling zullen behouden. Een belasting van de liquidatieboni bij de ontbinding en vereffening zal eveneens uitblijven. In welke aftrekposten zal dan wel geknipt worden? Daarnaar gevraagd stelde de minister dat de maatregelen rond informeel kapitaal, coördinatiecentra en dienstencentra zouden kunnen aangepakt worden. Het is immers de vraag of deze toch wel erg aantrekkelijke fiscale producten nog overeind zullen blijven binnen Europese context. Europa wil immers onder meer met de "Code of conduct" het fiscale opbod tussen de lidstaten indijken. Maar de vraag is of daar veel geld zal mee verdiend worden. Als de mogelijkheid van informeel kapitaal wordt afgeschaft, zal dit voor de schatkist geen bijkomend geld opbrengen. De kans bestaat dat buitenlandse investeerders gewoon niet meer naar België zullen komen. Eén van de weinige aftrekmogelijkheden die dan nog overblijft om aan te pakken, lijkt de investeringsaftrek (art. 201 W.I.B. 1992). Veel grote ondernemingen krijgen die nu al niet meer. Het afschaffen van deze post zal vooral de kleine en middelgrote ondernemingen treffen. Zij kunnen immers nog genieten van de mooie gespreide aftrek ten belope van 10,5 procent op de afschrijvingen van hun nieuwe investeringen. Dat zou betekenen dat een, weliswaar kleine, stimulans om te investeren voor de KMO’s wegvalt. Maar de regering zou net daarom voor de KMO’s iets extra willen doen.

Die kleine en middelgrote ondernemingen genieten op vandaag ook een verminderd tarief indien aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan. Naast het reeds geciteerde basistarief van 39 procent, bestaat ook een verminderd tarief (art. 215, tweede lid W.I.B. 1992). Als een belastingplichtige daarvan kan genieten, moet hij op het eerste miljoen BEF maar 28 procent betalen. Op de volgende 2,6 miljoen BEF moet 36 procent (schijf van 1 tot 3,6 mln. BEF) betaald worden. Tussen 3,6 en 13 mln. BEF is 41 procent verschuldigd. Deze tariefstructuur oogt merkwaardig vermits in het verminderd tarief vanaf 3,6 mln. BEF een hoger tarief geldt dan bij het eenduidige tarief. Maar dat is juist de bedoeling. Als de belasting wordt uitgerekend op 13 mln. BEF met het unieke of met het verlaagde tarief zal dit leiden tot een zelfde bedrag, met name 5.070.000 BEF. Het verminderd tarief levert dus een maximale besparing op bij exact 3,6 mln. BEF belastbaar resultaat in de vennootschapsbelasting. In vergelijking met het tarief van 39 procent wordt 188.000 BEF belasting bespaard. Vanaf 3,6 mln. BEF belastbare basis neemt echter het voordeel af om bij 13 mln. BEF helemaal herleid te worden tot nul. Volledigheidshalve: al deze tarieven dienen zoals hoger gesteld verhoogd te worden met drie procent door de nog altijd onverkort geldende crisisbelasting (art. 463bis, § 1, 1° W.I.B. 1992).

Als de nu geldende 39 procent wordt verlaagd, moet logischerwijs ook het tarief voor de kleine en middelgrote ondernemingen naar omlaag. Vraag is dan of het verminderd tarief overeind zal blijven. Maar dat verminderd tarief moet niet al te belangrijk beschouwd worden. Zoals gesteld: het kan hoogstens een besparing van 188.000 BEF opleveren ten opzichte van het gemene tarief bij een belastbaar inkomen van 3,6 mln. BEF. Sommige van de voorwaarden om het tarief te krijgen zijn streng. Eén van de meest gekende is deze die in het vakjargon de "wet van één miljoen" werd gedoopt. Het verminderd tarief is niet van toepassing voor vennootschappen (andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen) die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan 1 mln. BEF (art. 215, derde lid, 4° W.I.B. 1992 zoals gewijzigd door de Wet van 22.12.1998). Om het voordelige tarief te krijgen, moet één bedrijfsleider dus één miljoen bezoldiging krijgen. Dat miljoen is dan meteen belastbaar in de personenbelasting. Op het belastbaar bedrag moeten trouwens sociale bijdragen voor zelfstandigen betaald worden. Het verminderd tarief is dus niet zondermeer voordelig. Vóór de invoering van de "wet van één miljoen" was dit nog een echt voordeeltarief. Maar sinds de aanpassing is het voordeel toch kleiner geworden. Als dat verminderd tarief zou verdwijnen, is dat geen ramp. Stel dat het gemene tarief voor eenieder zou dalen tot pakweg 35 procent, dan zal de roep om een verminderd tarief toch wel klein worden.

KMO’s

Het is dan ook geen toeval dat de minister aankondigde dat de verlaging van de vennootschapsbelasting niet neutraal moet zijn naar kleine en middelgrote ondernemingen toe. De KMO's zullen dus een belastingvermindering genieten die de schatkist geld mag kosten. De kost van een tariefverlaging voor KMO’s moet dus niet gecompenseerd worden door verminderde aftrekmogelijkheden. De minister stelde dat het fiscaal statuut van de kleine en middelgrote ondernemingen zal opgewaardeerd worden om de investeringen met eigen midelen te stimuleren. De regering denkt daarbij aan een vrijstelling van gereserveerde winsten die gebruikt worden voor investeringen. De idee om reserveringen voor investeringen vrij te stellen is niet nieuw. Zo’n systeem bestond een tijdlang begin van de jaren tachtig (Wet 10.02.1981). Het was de voorloper van de investeringsaftrek. Maar groot nadeel van het systeem was dat men eerst diende te investeren alvorens men van een toch wel zeer beperkte vrijstelbare reservering kon genieten (10 procent van het investeringsbedrag). Maar met zo’n maatregel zou de cirkel rond kunnen zijn. Het gemene tarief wordt voor alle vennootschappen van toepassing. De KMO verliest daardoor het verminderd tarief maar dat wordt gecompenseerd door een maatregel die hen toelaat reserveringen te sparen om te investeren. Dat de investeringsaftrek dan zou verdwijnen, lijkt logisch vermits een andere maatregel de investeringen stimuleert. Eén ding lijkt zeker: de belastingbesparing zal de KMO’s een werkelijke besparing opleveren. Nu hopen dat de regering woord houdt.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 14 april 2000.