MANAGEMENTVERGOEDINGEN NIET ALTIJD AFTREKBAAR

Het verschil tussen een goede en een slechte onderneming wordt vaak gemaakt door het management. Maar de tijd is voorbij dat een manager als loontrekkende verbonden is met de te managen vennootschap. Nu gebeurt dergelijke dienstverlening niet zelden via vennootschapsvormen. De managementvennootschap stuurt dan facturen naar de ontvangende onderneming. Deze factuurtechniek wordt veelvuldig gebruikt tussen verbonden ondernemingen. Maar de fiscus kijkt streng toe. Dat blijkt nog maar eens uit een arrest van het Antwerpse hof van beroep.

Vennootschap H bezit 95 procent van de aandelen van haar dochtervennootschap L. H werd opgericht om de aandelen van L over te nemen. Om de aandelen van L te kunnen betalen, ging H belangrijke leningen aan bij een kredietinstelling. Naast het statuut van moedervennootschap zorgde H ook nog voor het management van L. Daarvoor liet het zich op jaarbasis een managementvergoeding uitbetalen van 3 miljoen frank. Die managementvergoeding werd op 31 december 1992 gefactureerd door H aan dochter L. Op de factuur werd als omschrijving enkel gepresteerde diensten vermeld.

Gepresteerde diensten

Het scenario achter deze opzet ligt voor de hand. Holding H moest het krediet om de aandelen van L te kopen, terugbetalen aan de bank. Het geld om dat te doen, diende opgehoest te worden door dochter L zelf. De meest klassieke wijze om dit te doen, is de uitkering van een dividend. Maar als dochter L 100 euro winst voor belastingen overheeft, moet zij daar eerst 40 euro belasting op betalen. De resterende 60 euro kan L dan als dividend zo goed als volledig uitkeren aan haar moeder H. Bij H wordt deze 60 euro niet meer belast, vermits zowel H als L Belgische vennootschappen zijn. De belasting op dat bedrag werd immers al betaald door L. Voor H is dat een definitief belast inkomen (D.B.I.; art. 202 W.I.B. 1992).
Juister is te stellen dat H maar op 5 procent belasting moet betalen (art. 204 W.I.B. 1992). Dus 40 procent op 5 procent. H betaalt dus op de ontvangen 60 euro een vennootschapsbelasting van 1,2 euro. Zo goed als te verwaarlozen. Mooie zaak. Maar H zal daar niet gelukkig mee zijn. H maakt zo goed als zeker ook kosten die in principe aftrekbare beroepskosten zijn. Denk maar aan de te betalen interest op het krediet om de aandelen van L te kopen. Aangezien die een belastbare basis heeft beperkt tot 5 procent van de ontvangen dividenden zal L op die manier het belastingvoordeel op die kosten voor een groot deel verliezen. Stel dat H voor 20 euro interest moet betalen. Dan zullen in dat geval voor 18,8 euro principieel aftrekbare kosten verloren gaan.
H had vermoedelijk dat probleem en wou dat oplossen. In plaats van dividenden naar boven te laten stromen, schreef H een verkoopfactuur uit voor 3 miljoen frank. Voor gepresteerde diensten. L zou deze factuur fiscaal als beroepskosten kunnen in mindering brengen. H zou van de omzet de kosten fiscaal in mindering kunnen brengen. Dus zou het belastingvoordeel op de kosten behouden blijven. Stel dat H voor 1 miljoen frank aan interesten heeft. De 3 miljoen frank betalen als dividend zou de groep 1,2 miljoen frank belasting kosten (40 procent op 3 miljoen frank zonder rekening te houden met de belasting van 2 procent bij H). Dat doen via een verkoopfactuur betekent in de kering belasting betalen op 2 miljoen frank. Dus maar 0,8 miljoen frank. Een besparing van 0,4 miljoen frank.

Echte kosten

De fiscus zag dat gebeuren en trok naar L. Die bracht immers de factuur van 3 miljoen frank in als kosten. De administratie onderzocht de zaak en concludeerde dat nergens uit bleek dat werkelijk prestaties werden geleverd door H aan L. Dus werd de 3 miljoen frank toegevoegd aan de belastbare basis van L als liberaliteit. Het bestuur was dus de mening toegedaan dat de voorwaarden van art. 49 W.I.B. 1992 niet waren vervuld. Dat artikel stelt dat enkel de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, fiscaal aftrekbare beroepskosten zijn. De belastingplichtige moet de echtheid en het bedrag van die kosten verantwoorden door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. Volgens de fiscus faalde de belastingplichtige meteen in het eerste bewijs. Hij kon niet aantonen dat H echt prestaties had verstrekt aan L.
De belastingplichtige was het daar niet mee eens en diende een bezwaar oude stijl in. Maar de gewestelijke directeur was dezelfde mening toegedaan als zijn controleur. Dus zat er voor vennootschap L niet anders op dan een voorziening voor het hof van beroep in te dienen. Voor het hof geeft de advocaat van vennootschap L meer uitleg. Vennootschap H én L worden bestuurd door hetzelfde paar, beide landbouwers. Mevrouw voerde het commercieel beleid van vennootschap L. Tevens werd de administratie van L gevoerd op de zetel van vennootschap H.
Volgens de advocaat heeft het paar prestaties van marktonderzoek en management ten gunste van L verricht. Het hof vindt die summiere uitleg onvoldoende. Het stelt dat het niet duidelijk is hoe beide landbouwers als bestuurders van H dergelijke prestaties hebben verricht. Bezwarend vindt het hof in deze dat vennootschap L gedurende het betrokken jaar 1992 een bedrag van 6,7 miljoen frank bezoldigingen aan haar bestuurders uitkeerde. Het paar werd betaald voor de prestaties in L rechtstreeks als bestuurder van die vennootschap L. Welke andere prestaties verstrekte het dus via H aan L? Het hof geeft dus de fiscus gelijk. Elke verantwoording van enige tegenprestatie aan de hand van controleerbare gegevens voor de som van 3 miljoen frank ontbreekt (Antwerpen, 22 juni 1999, F.J.F., No. 99/253). Tegen dit arrest werd geen Cassatieverzoek ingediend.

Terecht

Deze uitspraak is terecht. Het minste wat kan gezegd worden, is dat L volledig faalde in het te leveren bewijs dat het als tegenprestatie voor de 3 miljoen frank echte diensten verkreeg. De opmerking van het hof dat het paar al betaald werd via een bestuurdersvergoeding in vennootschap L laat vermoeden dat de managementvergoeding iets te onberedeneerd werd toegekend. Daarmee bevestigt het hof een eerdere uitspraak in dezelfde zin (Antwerpen, 18 mei 1999, F.J.F. 99/154; zie ook krant van 26 november 1999).
Zoals toen reeds gesteld, zijn tal van managementvennootschappen actief die facturen uitsturen naar andere ondernemingen. Het factureren van bedragen die niet kunnen worden verantwoord, leidt in vele gevallen tot problemen leiden. Stel dat de vennootschap zonder meer hoge bedragen per maand doorrekent voor een uitgevoerd marktonderzoek, dan zal zij dat moeten verantwoorden. In dat geval ligt het voor de hand dat de onderneming die deze facturen in mindering brengt, de resultaten van dat marktonderzoek kan voorleggen. Wordt de boekhouding bijgehouden, maar beschikt de vennootschap niet over gekwalificeerde medewerkers om dat werk te verrichten, dan zal dat begrijpelijkerwijs moeilijk liggen.
Heeft in de geschetste casus H personeel in dienst dat de boekhouding van L voert, dan wordt het bewijs heel wat eenvoudiger. Rekent H dat door aan L voor een prijs at arms lenght (marktconform), dan zal de fiscus dit aanvaarden. Bij algemene managementdiensten is het bewijs niet zo evident. Een manager motiveert het personeel, onderhandelt met belangrijke klanten, controleert de bereikte resultaten en zet de bakens uit. Dat kan bewezen worden door bijvoorbeeld de agenda van de betrokken manager voor te leggen. Of door aan te tonen dat hij inderdaad vele vergaderingen bijwoonde (hij staat telkens vermeld als deelnemer). De belastingplichtige moet immers bewijzen dat de uitgaven overeenstemmen met werkelijke prestaties ten behoeve van de bedrijfsactiviteit.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 21 april 2000.