MOET FISCUS VERHUIZING UIT BELGIË OM FISCALE REDEN AANVAARDEN?
Na het triatlon conclaaf van de regering weten we dat een fundamentele belastingverlaging nog niet voor morgen is. Vanaf 488.001 BEF betaalt men in dit land een goeie 50 procent personenbelasting. Daar komt bij dat de successierechten in de rechte lijn en tussen echtgenoten in principe 27 procent hoog zijn vanaf 10 mln. BEF. Sommige belastingplichtigen pogen ten einde raad de Belgische fiscus te vermijden met het meest probate middel: verhuizen naar het buitenland. Liefst naar een land dat geen of veel minder kostelijk is aan belastingen. En dat hoeft niet meteen Monaco of Zwitserland te zijn. Ook in Spanje schijnt de zon. Dat blijkt althans uit een recent arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen.Stel dat een Belg een optrekje heeft in Spanje. Op een goede dag besluit hij zich daar officieel te vestigen. Daartoe laat hij zich in zijn Belgische gemeente uitschrijven uit de bevolkingsregisters en doet hij net het tegenovergestelde in Spanje. Hij is dus formeel geen rijksinwoner meer van België. In dat geval moet de betrokkene zijn aanslagdienst om een aangifteformulier vragen voor de periode vanaf 1 januari tot de dag van uitschrijving binnen het betrokken kalenderjaar. Die (laatste) aangifte moet alsdan bij zijn controleur aankomen binnen de drie maand na uitschrijving uit de bevolkingsregisters (art. 309 W.I.B. 1992). Deze formele procedure lijkt een fluitje van een cent. Is vanaf dat moment die Belg niet meer onderworpen aan Belgische belasting? Moet de fiscus zo’n verhuis meteen aanvaarden?
Zetel van fortuin
Neen. Zowel binnen het Wetboek Inkomstenbelasting als binnen het Wetboek Successie kan men iemand belasten op basis van de werkelijke woonplaats. Dat men niet meer ingeschreven is in de Belgische bevolkingsregisters creëert een vermoeden dat men niet meer belastbaar is in België. Maar als de (Belgische) fiscus het daar in de feiten niet mee eens is en dat kan bewijzen, kan hij toch effectief belasten. Ondanks het feit dat de betrokkene niet meer zou ingeschreven zijn in de Belgische bevolkingsregisters. Zowel het Wetboek Successie als het Wetboek Inkomstenbelastingen stellen dat rijksinwoners diegene zijn die binnen België hun woonplaats (domicilie) of de zetel van fortuin hebben. Het bepalen van het domicilie is dus een feitenkwestie. De fiscus zelf omschrijft de fiscale woonplaats als de plaats waar een persoon vast verblijft, de haardstede van zijn gezin heeft en de vitale betrekkingen met zijn medemensen onderhoudt (Com.I.B. 1992 3/7). Het wettelijk domicilie is daarbij van geen enkele betekenis. Het Hof van Cassatie heeft deze interpretatie jaren terug bevestigd. De fiscale woonplaats is de plaats waar de erflater zijn haard (zijn domus), zijn familie, zijn thuis, het centrum van zijn private werkzaamheid, de zetel van zijn zaken en van zijn bezigheden heeft (Cass., 6 oktober 1941, Pas., 1941, I, 368).
In het geval dat voorgelegd werd aan het Hof van Beroep te Antwerpen ging het om een alleenstaande Belg die zich laat inschrijven in Spanje. Vanaf zijn inschrijving wordt hij in dat land belast. Vier jaar later belast de Belgische fiscus hem van ambtswege. Maar de Belgische fiscus moet daar niet van weten. Volgens de Administratie is de Spaanse Belg fiscaal nog Belgisch rijksinwoner. Het Bestuur steunt zich daarbij op volgende drie vaststellingen. De van de zon houdende Belg verblijft regelmatig in België waar hij samen met zijn vriendin een appartement huurt. Hij heeft in België een personenwagen aangekocht die op zijn naam is ingeschreven. Bovendien heeft hij hier te lande het vruchtgebruik van een weekendhuisje. Dus belast de (Belgische) fiscus hem toch verder. Maar de belastingplichtige is het daar helemaal niet mee eens. Volgens hem wegen de feiten die de Administratie aanhaalt te licht om te besluiten tot belastbaarheid in België. Hij gaat in bezwaar. Maar ook de gewestelijke directeur heeft geen oren naar zijn standpunt. Dus zit er niets anders op dan zijn grote gelijk te halen voor het Hof van Beroep.
Feitenkwestie
En dat Hof geeft de belastingplichtige gelijk. Het Hof steunt zich daarbij op volgende argumenten. De Spaanse Belg is in Spanje gedomicilieerd. Hij heeft zich trouwens netjes uit de Belgische bevolkingsregisters laten schrappen. Binnen België oefent hij bovendien geen beroepsactiviteit meer uit. Ook financiële rekeningen heeft hij hier niet meer. Het Hof neemt mee in overweging dat de betrokkene effectief belasting betaalt in Spanje en sinds zijn vertrek niet meer werd belast in België. Merkwaardig is dat het Hof ook argumenteert dat hij niet meer werd opgeroepen om deel te nemen aan de verkiezingen. Het feit dat hij in België van tijd tot tijd verblijft, hier over een voertuig beschikt en regelmatig een (eigen) vakantiewoning gebruikt, is onvoldoende om hem fiscaal als Belgisch rijksinwoner te beschouwen. Het Hof merkt op dat de fiscus niet betwist dat hij het merendeel van het jaar in Spanje verblijft en wanneer hij aanwezig is in België bij zijn vriendin verblijft die samen met hem een appartement huurt in Antwerpen. Het Hof stelt trouwens vast dat de huurgelden en aanverwante kosten van dat gezamenlijk appartement betaald worden door de vriendin. (Antwerpen, 22 juni 2000, Fiscale Bronnen, 00511124).
Dit arrest illustreert wondermooi dat de beoordeling van het fiscaal domicilie een feitenkwestie is. Soms wordt wel beslist dat de betrokkene nog fiscaal als Belg mag worden beschouwd. Stel dat een "verhuisde" Belg eigenaar is van verschillende onroerende goederen in België. Eén ervan geeft hij in huur aan de vennootschap waarvan hij voorzitter is van de raad van bestuur en waarvan hij samen met zijn vrouw zo goed als alle aandelen bezit. Daarnaast heeft hij de quasi totaliteit van de aandelen van een andere in België opgerichte vennootschap. Op basis van deze feiten was het hoogste rechtscollege van dit land de mening toegedaan dat de betrokkene zijn zetel van zijn vermogen in België heeft (Cass., 7 september 1965, Pas., 1966, I, 34). Een feitelijke woonplaats wordt trouwens noodzakelijkerwijze gekenmerkt door een bepaalde bestendigheid of continuïteit (Cass., 7 februari 1979, Bull. Bel., 611, p. 2713).
Maar zelfs al zou de belastingplichtige een bankrekening in België behouden, dan nog mag men niet zomaar stellen dat zijn zetel van fortuin nog altijd in dit land ligt. De belastingplichtige die einde 1979 met hebben en houden naar Tunesië vertrok (vergezeld door zijn echtgenote, personenwagen uitgevoerd naar Tunesië, verblijfsvergunning in Tunesië, bankrekening bij een Tunesische bank) kan niet als rijksinwoner van België worden beschouwd. Uit niets bleek in dat geval dat hij een woonplaats in België heeft behouden. Het louter behouden van een bankrekening in België, waarop zijn wedde werd overgeschreven, kan niet beschouwd worden als een omstandigheid die kan gelijkgesteld worden aan een woonplaats, verblijf of plaats van leiding (Antwerpen, 18.12.1984, A.F.T., juni 1985, p. 140).
Logisch
Het recente arrest van het Hof te Antwerpen is een logisch arrest. Want draai de zaken even om. Stel dat iemand een vakantiewoning heeft in Portugal en daar een eigen personenwagen heeft, dan betekent dat toch niet dat hij louter op die gronden belastbaar zou worden in Portugal? Dat zijn vriendin daar woont in een gezamenlijk gehuurd appartement speelt in deze geen rol. De vraag is waar hij het meest verblijft en van waaruit hij zijn sociaal en economisch leven stuurt. Zolang dat België blijft, zal in dit voorbeeld de betrokkene belastbaar blijven in België.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 20 oktober 2000.