WAT ALS DE BESTUURDERSVERGOEDING VERKEERD TERECHTKOMT?
Voor het bestuur van een vennootschap mag een vennootschap haar bestuurder bezoldigen. In naamloze vennootschappen dienen bestuurders minstens om de zes jaar benoemd te worden. Om de fiscale en sociale situatie te optimaliseren, kiezen bestuurders er voor om hun managementvennootschap als bestuurder te benoemen in plaats van zichzelf. Zo komen de bestuurdersvergoedingen meteen terecht in een vennootschap. Maar stel nu eens dat ondanks het feit dat de natuurlijke persoon als bestuurder is benoemd, hij die inkomsten afstaat aan zijn managementvennootschap. Is hij dan toch belastbaar op die vergoedingen die hij nooit kreeg?De wijze waarop ondernemingen en ondernemers werken verandert. In het ondernemingsleven is het schering en inslag geworden om zijn diensten niet langer ter beschikking te stellen via een arbeidsovereenkomst, maar op basis van een managementcontract. Een managementovereenkomst is een overeenkomst waardoor een persoon het geheel of een deel van het beleid van een onderneming tegen betaling toevertrouwt aan een andere persoon. Van dergelijke overeenkomst is ook sprake als een onderneming zich verbindt, tegen vergoeding, de operationele leiding over een andere onderneming geheel of gedeeltelijk op zich te nemen (VAN CROMBRUGGE, S., Ondernemingscoöperatie, nr. 123 en 124). Deze overeenkomst wordt zelden gesloten tussen de onderneming en een natuurlijk persoon. De contracterende partij is vaak een andere vennootschap waar de manager een meerderheidsbelang in heeft. Zo slaagt hij er in zijn inkomsten binnen een vennootschap te genereren. Zo’n overeenkomst is duidelijk verschillend van een bestuurdersmandaat. Bestuurders zijn lasthebbers van de vennootschap die de vennootschap besturen (art. 53 Venn.W.). Zij moeten er voor zorgen dat alle handelingen worden gesteld die nodig of dienstig zijn om het doel van de vennootschap te verwezenlijken. Met uitzondering van die handelingen die voorbehouden zijn aan de algemene vergadering van de vennootschap. Bestuurders vertegenwoordigen de vennootschap ook jegens derden (art. 54 Venn.W.). Ook deze bestuurdersmandaten worden niet zelden uitgeoefend, niet als natuurlijk persoon, doch als vennootschap. De ene vennootschap wordt dan bestuurder in de andere vennootschap. De vergoeding daarvoor komt dan ook toe aan die andere vennootschap en blijft buiten de wurggreep van de Belgische personenbelasting.
Bij het opzetten van zo’n bestuurdersmandaat is het uiteraard essentieel dat de vennootschap die de bestuurder dient te benoemen, de vennootschap benoemt en niet de natuurlijke persoon. Maar door vergetelheid of een vergissing wordt in sommige gevallen wel eens verder de natuurlijke persoon benoemd in plaats van de vennootschap. Als de fiscus dat dan ziet, zal hij zich vaak niet kunnen houden om de vergoeding toch nog te belasten in hoofde van de natuurlijke persoon. Dit alhoewel de bestuurdersvennootschap de vergoedingen uitfactureerde en ook effectief inde. Het Hof van Beroep te Gent kreeg zo’n geval te behandelen (Gent, 24 juni 1999, F.J.F., No. 2000/8).
De algemene vergadering had de natuurlijke persoon benoemd als bestuurder en als afgevaardigde bestuurder in 1984. Na de vennootschapsrechtelijke maximumtermijn van zes jaar (art. 55, vierde lid Venn.W.) werd de aanstelling hernieuwd. Onmiddellijk daarna koos de raad van bestuur trouwens de natuurlijke persoon opnieuw als afgevaardigd bestuurder. Maar in 1991 liet de natuurlijke persoon de bestuurdersvergoeding niet langer aan zichzelf toekennen. Deze vergoedingen werden gefactureerd door een andere vennootschap (vermoedelijk de "managementvennootschap" van de natuurlijke persoon). Die vennootschap was geen bestuurder in de andere vennootschap. De fiscus zag dat en greep in. Vermits uit de benoeming van 1990 duidelijk blijkt dat de natuurlijke persoon als bestuurder werd benoemd, moeten de uitgekeerde vergoedingen aan hem toegerekend worden. Zij zijn dus belastbaar in zijnen hoofde. Ook al verkreeg de andere vennootschap deze vergoedingen. De natuurlijke persoon was het met deze zienswijze van de fiscus (uiteraard) niet eens. Hij repliceerde meteen dat zijn managementvennootschap de vergoedingen factureerde op basis van een overeenkomst van 1990 tussen zichzelf en zijn managementvennootschap waarin werd gestipuleerd dat de inkomsten werden afgestaan door hem aan die vennootschap. Hij gaf de fiscus zelfs gelijk dat de inkomsten in zijn hoofde belastbaar waren. Maar hij voegde daar meteen aan toe dat, gezien de bedongen afstand, deze inkomsten meteen als beroepskost dienden afgetrokken te worden van zijn beroepsinkomsten. Een en ander kwam dus neer op een nuloperatie. Het bedrag waarmee de belastbare basis werd verhoogd, diende dus volgens de belastingplichtige meteen in mindering gebracht te worden van dat meerinkomen. De fiscus was het met deze originele vondst niet eens. De afgestane vergoeding kon volgens de Administratie niet als beroepskost verrekend worden omdat zij niet gedaan of gedragen werden om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Zelfs in bezwaar had de gewestelijke directeur geen oren naar de argumenten van de belastingplichtige. Dus zat er niets anders op dan naar het Hof van Beroep te stappen.
Verzaking
Voor dat Hof speelt de belastingplichtige twee grote argumenten uit. Vooreerst poogt de belastingplichtige het voor de hand liggende argument uit dat, alhoewel hij recht had op de vergoeding, hij deze nooit kreeg. Iets wat de fiscus zelfs erkende. Dus waarom zou je nu belasting moeten betalen op iets wat je nooit kreeg? Een zonneklaar argument. Maar het Wetboek Inkomstenbelastingen zit net iets anders in elkaar. Op dat argument repliceert het Hof met de tekst van het toendertijdse art. 20 en 27 van het Wetboek. Bedrijfsinkomsten (nu beroepsinkomsten) zijn ondermeer alle inkomsten die de bestuurders van vennootschappen rechtstreeks of onrechtstreeks verwerven, ongeacht de schuldenaar, de benaming en de wijze waarop zij worden vastgesteld en toegekend, die voor de verkrijger de opbrengst vertegenwoordigen van een opdracht als bestuurder die krachtens een volmacht of een contract in een vennootschap op aandelen wordt vervuld. Het Hof stelt vervolgens dat uit de benoeming in 1990 duidelijk blijkt dat de natuurlijke persoon werd benoemd. De vergoeding werd dan trouwens op een vast bedrag aan de natuurlijke persoon bepaald. Daar werd aan toegevoegd dat een twaalfde van die som elke maand betaald zal worden volgens de instructies van de natuurlijke persoon. Die laatste passus is volgens het Hof erg belangrijk. De natuurlijke persoon diende de modaliteiten van de betaling te bepalen. Zonder het met zoveel woorden te stellen, laat het Hof uitschijnen dat het feit dat de natuurlijke persoon zijn managementvennootschap de vergoedingen liet factureren, wel eens als een modaliteit van betaling kan aanzien worden. De bestuurdersvergoedingen waren verschuldigd aan de bestuurder in eigen naam. Dat deze zijn bestuurdersvergoedingen heeft afgestaan aan een andere vennootschap verandert daar volgens het Hof niets aan. De belastingplichtige poogt nog het tij te keren door aan te voeren dat hij aan de vergoedingen heeft verzaakt. Maar het Hof stelt dat hij dat niet deed. Integendeel, hij heeft ze afgestaan aan zijn managementvennootschap. Het feit dat hij deze gelden nooit heeft ontvangen is volgens het Hof niet ter zake. De vergoeding kwam aan de natuurlijke persoon toe uit hoofde van de door hem vervulde functie. Hij kon er over beschikken.
Beroepskost
De belastingplichtige heeft meer succes met zijn tweede argument. Zijn advocaat roept zeer pertinent in dat in de overeenkomst van 1990 wordt gesteld dat de managementovereenkomst verder zijn bestuurdersvergoeding die hij van deze vennootschap ontvangt, zal uitbetalen. Maar daar stond bij vermeld dat omwille van de omstandigheid dat de natuurlijke persoon minder tijd kan besteden aan de uitoefening van zijn mandaat in die managementvennootschap, hij de vergoeding die hij ontvangt voor andere mandaten en posten ter compensatie zal afstaan aan de managementvennootschap. Dus als de bestuurdersvergoeding uit de andere vennootschap (de exploitatievennootschap) wel belastbaar is in hoofde van de natuurlijke persoon, is die meteen een beroepskost omdat hij deze afstond aan de managementvennootschap om verder zijn bestuurdersvergoeding uit deze managementvennootschap te kunnen ontvangen. In tegenstelling tot wat de fiscus beweerde, maakt deze afgestane vergoeding een beroepskost uit. Die werd gedaan om zijn functie en de daaraan verbonden inkomsten te handhaven hoewel hij minder tijd kon besteden aan de uitoefening van zijn mandaat in die managementvennootschap. De bestuurder handelde dus om belastbare inkomsten te behouden of te verkrijgen. Merkwaardig is wel dat het Hof zich niet de vraag stelt of de ingeroepen overeenkomst uit 1990 toen wel werd gesloten. Maar dat hangt vermoedelijk samen met de vaststelling dat de fiscus deze zelf op geen enkel ogenblik in vraag stelde. De belastingplichtige kreeg dus na zeven jaar uiteindelijk zijn grote gelijk.
Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 12 januari 2001.