BTW OP NIET-SPECIFIEKE BEROEPSKLEDIJ AFTREKBAAR?

Een bedrijfsleider moet er netjes voorkomen. Een goed zittend maatpak is dus een must. Koopt de zelfstandige manager dat pak nu beter met zijn vennootschap of privé? Gezien de lagere vennootschapsbelasting koopt hij dat best met zijn vennootschap. Op voorwaarde dat hij dat nette pak enkel beroepsmatig gebruikt. Een wakkere volksvertegenwoordiger vroeg aan minister Reynders of de BTW geheven op dat kostuum voor een volledig BTW-plichtige aftrekbaar is.

Het wetboek inkomstenbelastingen stelt dat kledijkosten in principe niet aftrekbaar zijn. Op deze regel bestaan twee uitzonderingen. Als het gaat om specifieke beroepskledij die door de reglementering op de arbeidsbescherming of door een collectieve arbeidsovereenkomst als werkkledij wordt opgelegd, zijn de overeenstemmende kledijkosten toch aftrekbaar. De aftrekbaarheid geldt bij uitzondering ook voor specifieke beroepskledij die als bijzondere kledij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gedragen, daaraan is aangepast en wegens de aard van de beroepswerkzaamheid verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk is. Maar het mag in geen enkel geval gaan om kledij die in het privé-leven doorgaans als stads-, avond-, ceremonie-, reis- of vrijetijdskledij dient (art. 53, 7 W.I.B. 1992). De uitsluiting geldt niet alleen voor de kosten van aankoop en van huur van dergelijke kledij. Ook alle kosten van onderhoud zoals uitgaven voor was, droogreiniging, onderhoud en herstellingen, zijn fiscaal niet aftrekbaar als beroepskosten (Com.I.B. 1992 53/113).
Voorbeelden van specifieke beroepskledij opgelegd door de reglementering inzake de arbeidsbescherming of de CAO zijn: helmen, overalls, speciale handschoenen, brandvrije of zuurwerende pakken, laarzen, veiligheidsschoenen,... die de werknemers altijd moeten dragen op de arbeidsplaats (bouwwerken of afbraakwerken, wegenbouwwerken, mijnen, hoogovens, chemische bedrijven) wegens het gevaar voor hun veiligheid of hun gezondheid (Com.I.B. 1992 53/120). Met andere specifieke beroepskledij worden onder meer de uniformen bedoeld die, zelfs buiten een reglementaire verplichting, door de werkgever zijn opgelegd, zoals de uniformen van hostesses, portiers, kamerbewaarders en privé-bewakers. Ook de bijzondere kledij (schort, linnen of katoenen pak) van artsen, chirurgen, tandartsen en verplegers voldoet aan die regel. (Com.I.B. 1992 53/123).

Vennootschap

Deze regels gelden zowel in de personen- als in de vennootschapsbelasting. Maar bij een vennootschap zou een (zelfstandige) bedrijfsleider de vraag kunnen stellen of hij zijn pak niet beter koopt via de vennootschap ondanks het feit dat dit kostuum binnen de vennootschap op basis van de hiervoor beschreven bepalingen geen fiscaal aftrekbare kosten zal zijn. Uiteraard in de veronderstelling dat hij dat pak volledig gebruikt voor zijn beroepsmatige activiteiten in de vennootschap. De fiscale besparing die hij daarbij doet, ziet er als volgt uit. Als de bedrijfsleider zich met privé-gelden een kostuum wil aanschaffen van 100 frank, moet hij zich eerst een wedde uitkeren van bruto 200. Daar moet hij personenbelasting en sociale bijdragen op betalen. Als we dat (bescheiden) ramen op 50 procent, houdt hij van die 200 amper 100 over. Met dat nettogeld kan hij dan zijn pak kopen.
Als hij dat echter in zijn vennootschap koopt, zal hem dat maar 167 kosten. Vermits het kostuum immers geen fiscale beroepskosten uitmaakt, moet hij de 100 frank die hij moet hebben om het kostuum te kopen eerst verdienen na belastingen. Vermits het gemeen tarief in de vennootschapsbelasting 40,17 procent is, zal hij 167 moeten verdienen, daarop 67 (167 x 0,4017) vennootschapsbelasting moeten betalen om zijn 100 over te houden. Kopen met de vennootschap is dus minstens 16,5 procent goedkoper dan privé kopen. Stel dat de bedrijfsleider in zijn vennootschap geen 1 miljoen frank belastbaar inkomen heeft en hij in aanmerking komt voor de verminderde tarieven (art. 215, tweede lid W.I.B. 1992), heeft hij maar 141 nodig vóór vennootschapsbelasting. In dat geval doet hij een besparing van 30 procent.
In de vennootschapsbelasting gaat deze vlieger zonder meer op. Op voorwaarde uiteraard dat de bedrijfsleider kan aantonen dat hij dat kostuum louter voor beroepsmatige doeleinden gebruikt. Gebruikt hij dat ook privé, dan geeft dit aanleiding tot het toekennen van een voordeel van alle aard aan de bedrijfsleider. Maar in dat geval zijn de kledijkosten wél aftrekbaar voor de vennootschap voor dat deel van de uitgaven die op dat privé-gebruik betrekking hebben (Com.I.B. 1992 53/116).
De keerzijde van de medaille is dat de bedrijfsleider dan belast wordt op een voordeel. Maar als het kostuum volledig beroepsmatig wordt gebruikt om zijn activiteit in de vennootschap uit te oefenen, is er geen twijfel. Dat zal voor de bedrijfsleider geen voordeel van alle aard opleveren.

En de BTW?

Maar een pientere volksvertegenwoordiger vroeg aan de minister wat de behandeling van het kostuum van de bedrijfsleider is op BTW-gebied voor zover de vennootschap waar hij voor werkt een (volledig) BTW- belastingplichtige is (QRVA 50 062, p. 6996). De volksvertegenwoordiger vroeg of het normaal is dat de BTW-administratie voor kledijkosten dezelfde regels hanteert als de administratie van de directe belastingen. De minister verwijst naar art. 45, 1 W.B.T.W. Daar zou volgens de baas van Financiën uit volgen dat een belastingplichtige de belasting geheven op aan hem geleverde goederen die hij bestemt voor zijn privé-doeleinden of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan die van de economische activiteit die hem de hoedanigheid van belastingplichtige verleent, niet mag aftrekken. De minister stelt daarbij dat kleding altijd een privé-karakter vertoont. Bijgevolg zou de BTW geheven voor de aankoop van het kostuum van de bedrijfsleider in principe niet aftrekbaar zijn.
Maar de vraag is of dit standpunt juist is. Als dat kostuum enkel gebruikt wordt voor de beroepsactiviteit van die bedrijfsleider, dan bestemt hij dat geleverde goed uitsluitend voor de belastbare handelingen die hem BTW-plichtig maken. Dus is de BTW op dat kostuum in dat geval aftrekbaar.
De minister stelt voorts dat de BTW enkel aftrekbaar zou zijn voor specifieke beroepskleding die, gelet op de aard ervan of de omstandigheden waarin deze moet worden gedragen, zich niet leent tot privé-gebruik. In dat geval zijn zowel de BTW (in het W.B.T.W.) als de kosten zelf (in het W.I.B. 1992) aftrekbaar. Dat enkel specifieke beroepskledij aftrekbare BTW zou opleveren, is onjuist. Nergens in het W.B.T.W. staat geschreven dat niet-specifieke beroepskledij niet van aftrekbare BTW kan genieten. De bepaling die hieromtrent in het Wetboek Inkomstenbelastingen is ingeschreven, is niet opgenomen in het Wetboek BTW.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 23 februari 2001.