NOG 49.429 OUDE BEZWAARSCHRIFTEN NIET AFGEHANDELD

Twee jaar geleden werd de procedure in fiscale geschillen gewijzigd. Voor de inkomstenbelastingen kwam er een overgangsregeling. De fiscus kreeg tot 31 maart 2001 om de berg bezwaarschriften te behandelen over aanslagjaar 1998 en vroeger. Als zijn bezwaarschrift tegen dan niet behandeld is, kan de belastingplichtige het dossier weghalen bij de fiscus en meteen een vordering inleiden bij de rechtbank van eerste aanleg. De rechterlijke macht vreest dan ook die datum. De fiscus rekende voor dat op de cruciale datum van 31 maart 2001 toch nog een overtollige stock in de kasten zal zitten van om en nabij de 50.000 bezwaarschriften.

In 1999 werden twee wetten goedgekeurd die de fiscale geschillen op een nieuwe wijze regelen (Wet 15.03.1999 betreffende beslechting van fiscale geschillen en wet 23.03.1999 betreffende rechterlijke inrichting in fiscale zaken). Met deze hervorming werden ook de procedureregels voor de directe belastingen aangepast. Sinds oudsher bestaat in het Wetboek Inkomstenbelastingen (W.I.B. 1992) de mogelijkheid tegen een gevestigde aanslag in bezwaar te gaan. Dat is niet conform de gemene procedureregels. In het gemene recht moet tegen een administratieve beslissing in de regel meteen een vordering ingesteld worden tegen de administratie voor de rechtbank van eerste aanleg.
Maar in fiscale zaken gebeurde dat vroeger niet. De gewestelijke directeur kreeg de taak als rechter te oordelen in een eerste fase van bezwaar. Dat administratieve bezwaar kwam in de plaats van de mogelijkheid om gelijk te halen voor de rechtbank van eerste aanleg. In het oude stelsel betekende dit dat als de belastingplichtige zijn grote gelijk niet kon halen bij de gewestelijke directeur, hij meteen een voorziening moest instellen voor het hof van beroep.
Op die gang van zaken kwam er door de jaren heen, mede door het Arbitragehof, kritiek. In een groots opgezette hervorming werd na lange discussies gekozen voor een systeem waarin een verplicht administratief bezwaar wordt behouden, én waarbij de belastingplichtige de mogelijkheid krijgt daarna naar de rechtbank van eerste aanleg te stappen.

Sperperiode

Het nieuwe stelsel ziet er als volgt uit. Uiterlijk drie maanden na de datum van verzending van een aanslagbiljet, moet de belastingplichtige bij de gewestelijke directeur een bezwaarschrift indienen (art. 371 W.I.B. 1992). Het in eerste instantie indienen van een bezwaar bij de fiscus zelf is een verplichting. Deze stap kan niet vermeden worden.
Zodra de fiscus het bezwaarschrift heeft ontvangen, begint een sperperiode voor de fiscus om het dossier te behandelen. Die bedraagt in de regel zes maanden (art. 1385undecies Ger.W.). Maar als de aanslag ambtshalve werd gevestigd (wat bijvoorbeeld kan als de belastingplichtige geen aangifte deed binnen de wettelijke termijnen; zie art. 351W.I.B. 1992) loopt de sperperiode op tot negen maanden (art. 1385undecies, laatste lid Ger.W.).
Na die sperperiode krijgt de belastingplichtige een merkwaardige mogelijkheid. Ofwel laat hij het bezwaarschrift op zijn beloop bij de fiscus. De fiscus heeft immers geen formele termijn om het bezwaarschrift te behandelen en te beslissen. In principe kan hij daar jaren mee wachten. Ofwel kan de belastingplichtige na die sperperiode zelf het initiatief nemen om het dossier uit handen te halen van de fiscus en in te leiden voor de rechtbank van eerste aanleg.
Zodra hij dat doet, moet de fiscus zijn werkzaamheden stoppen en zal het administratief bezwaar nooit tot een beslissing van de gewestelijke directeur geleid hebben. In het geval de administratie binnen of buiten de sperperiode een (negatieve) uitspraak doet, kan de belastingplichtige binnen de drie maanden na de kennisgeving van die beslissing verhaal instellen voor de rechtbank van eerste aanleg (art. 1385undecies, tweede lid Ger.W.). Zodra het vonnis van die rechtbank van eerste aanleg betekend is, kan zowel fiscus als belastingplichtige hoger beroep aantekenen binnen de maand en een voorziening inleiden bij het bevoegde hof van beroep (art. 1051 Ger.W.). Na de betekening van het arrest van het hof van beroep krijgen de procesvoerende partijen de kans een voorziening voor het hof van cassatie in te leiden.

Aanslagjaar 1998 en vroeger

De inwerkingtreding van deze nieuwe regels was een kluwen. Deze nieuwe regels zijn in werking getreden vanaf aanslagjaar 1999 (art. 97, eerste lid Wet 15.03.1999). Dat betekent dat alle oude bezwaarschriften die handelen over aanslagjaar 1998 en vroeger, nog behandeld moeten worden volgens de oude bezwaarprocedure, met de veel langere termijnen van minimum 6 tot maximum 16 maanden om bezwaar aan te tekenen. Maar de nieuwe regels die de rechtbank van eerste aanleg bevoegd maken, treden in werking op 6 april 1999 voor de geschillen waar op 1 maart 1999 nog geen hoger beroep was ingesteld en waarvoor de vroegere veertigdagentermijn voor het instellen van een vordering voor het hof van beroep nog niet verstreken was.
Uit deze regels zou men kunnen afleiden dat voor bezwaarschriften over het aanslagjaar 1998 en vroeger de belastingplichtige na de sperperiode meteen naar de rechtbank van eerste aanleg kan stappen.
Stel dat een bezwaar (oude stijl) was ingediend tegen een inkohiering (anders dan bij aanslag van ambtswege) over aanslagjaar 1997 dat bij de fiscus toekwam op 1 februari 1999. Stel dat de fiscus geen beslissing nam op 1 augustus. Volgens de uiteengezette regels zou dit betekenen dat de belastingplichtige vanaf die datum naar de rechtbank van eerste aanleg zou kunnen stappen.
De wetgever heeft dat willen vermijden. Hij wilde dat de fiscus de tijd kreeg om de oude voorraad bezwaarschriften op te ruimen. Vandaar dat de wetgever voorzag in een bijzondere overgangsregeling. De fiscus krijgt tot 31 maart 2001 om de bezwaarschriften over aanslagjaar 1998 en vroegere aanslagjaren af te handelen. Zijn zij op dat ogenblik niet afgehandeld, dan kan de belastingplichtige toch naar de rechtbank van eerste aanleg stappen en dus het administratief bezwaar afbreken.
De rechterlijke macht vreest die datum. Want zodra die is verstreken, zou het aantal geschillen die ingeleid worden voor de rechtbank van eerste aanleg wel eens drastisch kunnen stijgen. De fiscus heeft de slechte gewoonte principiële bezwaren niet te behandelen en te laten rusten. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de geviseerde inkopen eigen aandelen in de vennootschapsbelasting. De fiscus kwalificeerde die bij voortduring als een dividenduitkering met verplichte inhouding van roerende voorheffing. De belastingplichtige stelt, zeker bij een niet-proportionele inkoop, dat de fiscus die niet mag gelijkstellen met een dividenduitkering. Belastingplichtigen die het wachten moe zijn, zullen wellicht hun principiële zaken voorleggen aan de rechtbank van eerste aanleg.

Prestatie

De vraag is dan ook hoe groot de voorraad bezwaarschriften bij de fiscus is, en hoe groot die zal zijn op de belangrijke datum 31 maart 2001. Op een studiedag georganiseerd door SD WORX bracht Jean-Marie Prevost, auditeur-generaal van de Administratie van Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, duidelijkheid. De cijfers van de binnengekomen en afgehandelde bezwaarschriften zijn opmerkelijk. In 2000 leverde de fiscus een flinke inspanning om de berg bezwaarschriften te verkleinen. In 2000 werden meer bezwaarschriften afgehandeld dan er ingediend werden (69.352 versus 52.709). Dat op zich is een prestatie.
Wel is het merkwaardig dat het aantal nieuw ingediende bezwaarschriften gedurende de drie laatste maanden van 2000 tot een zeer laag peil is teruggevallen. Zou de fiscus minder hard geweest zijn gedurende het laatste kwartaal van 2000? Of zou dat het gevolg zijn van het massaal inzetten van alle troepen om de oude bezwaarschriften op te ruimen, zodat er minder reguliere controles plaatsvonden? Het is in elk geval cijfermatig een meevaller voor de fiscus.
Maar ondanks de zichtbare inspanningen van de fiscus, zijn niet alle bezwaarschriften opgelost. Hoeveel oude zitten daar nu bij die handelen over het aanslagjaar 1998 of vroeger? Die gevoelige cijfers heeft de fiscus niet vrijgegeven.
Maar de fiscus berekent aan de hand van het aantal bezwaarschriften van 2000 dat een stock van 26.355 bezwaarschriften normaal is. Gemiddeld werden maandelijks 4.392 bezwaarschriften ingediend in 2000. Dat maandelijks aantal vermenigvuldigd met zes geeft het opgegeven cijfer. De keuze van een periode van zes maanden is terecht, want die valt samen met de duur van de gewone sperperiode.
Dat wil dus zeggen dat er een overtollige stock bezwaarschriften is van circa 49.429 bezwaarschriften. Als de fiscus die blijft afhandelen in het tempo dat hij gemiddeld haalde in 2000, heeft hij nog voor acht maanden. Deze periode is berekend in de veronderstelling dat er geen nieuwe bezwaarschriften ingediend worden. Indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat in de loop van 2000 de fiscus zijn achterstand kon verkleinen met 16.643 bezwaarschriften, zal het in hetzelfde tempo nog tot 31 maart 2004 duren voor de achterstand is weggewerkt. Maar de vraag is uiteraard of de fiscus dit tempo kan blijven aanhouden.
Op dezelfde studiedag stelde Francis Desterbeck, de advocaat-generaal van de hof van beroep in Gent, dat op 22 februari 2001 in de nieuwe procedure al 618 voorzieningen zijn ingediend voor de rechtbank van eerste aanleg in Brugge. Voor de rechtbank van eerste aanleg in Gent zijn dat er 1.114, samen dus 1.782. Dat is al een pak meer dan de voorzieningen die werden ingeleid voor het hof van beroep in Gent zelf. Want dat zijn voor 1997, 1998 en 1999 samen 1.087 voorzieningen.
De belastingplichtige stapt dus sneller naar de rechtbank van eerste aanleg, dan dat hij vroeger naar het hof van beroep stapte. En dat laat weinig goeds verhopen. Het zou wel eens kunnen dat de wet van de communicerende vaten geldt. Als de fiscus zijn voorraad bezwaarschriften naar beneden kan halen, zou dat wel eens kunnen leiden tot meer aanhangige zaken bij de rechterlijke macht. Van de regen in de drop?

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 9 maart 2001.