UW 2 PORSCHES ZIJN VOLLEDIG AFTREKBAAR

Sommige mensen kopen in volle midlifecrisis flamboyante autos. De legendarische Porsche is daarbij een topper. Maar zijn de kosten van een Porsche zonder meer fiscale beroepskosten? Het Hof van Beroep in Gent kreeg zon geval te behandelen. Een managementvennootschap had de beschikking over twee Porsches. De fiscus vond dat onredelijk. Hij aanvaardde slechts twee derde van de kosten ervan. Maar het hof is het daar niet mee eens. Beide Porsches zijn volgens het hof volledig aftrekbaar. Een spannend arrest dat menige jeugddroom iets concreter maakt.

Heel wat managers oefenen hun taak in een vennootschap niet altijd meer uit als natuurlijk persoon, maar via een eigen vennootschap die de managementprestaties factureert aan de vennootschap waarvoor de prestaties worden geleverd. In die managementvennootschap brengt de manager dan zijn kosten als beroepskosten in mindering.

In een geval dat aan het Hof van Beroep in Gent werd voorgelegd (Gent, 10 februari 2000, F.J.F., 2000/285) betwistte de fiscus een deel van de autokosten. Een belastingplichtige richt een managementvennootschap op in 1991. Het doel van de vennootschap is ruim. De vennootschap kan management- en beheersfuncties uitoefenen in ondernemingen, en onroerend patrimonium verwerven, beheren, instandhouden en valoriseren. Ook het verwerven en beheren van roerend patrimonium behoort tot de doelstellingen.

De managementvennootschap werkt zo goed als uitsluitend voor een zustervennootschap. Verondersteld wordt dat zowel de managementvennootschap als de zustervennootschap dezelfde aandeelhouders heeft. De managementvennootschap oefent logischerwijs de managementfuncties uit in de zustervennootschap. Daarvoor rekent zij voor de aanslagjaren 1994 en 1995 een bedrag aan van respectievelijk 3 en 3,6 miljoen frank. De zustervennootschap behaalt een omzet van 300 miljoen frank. Een mooi detail is dat de zustervennootschap zelf geen voertuigen heeft.

De moeilijkheden beginnen als de Administratie naar de kosten van de managementvennootschap kijkt. Daarbij worden autokosten gerapporteerd. De managementvennootschap beschikt over twee Porsches. Een Porsche 928 is haar volle eigendom. Een Porsche 911 werd in leasing genomen sinds het aanslagjaar 1994. Het gaat om een niet-boekhoudrechtelijke lease (off balance lease, ook wel renting genoemd). Dat betekent dat alle facturen van de leasingmaatschappij door de managementvennootschap meteen in kosten genomen konden worden.

De fiscus maakt problemen over de afschrijvingen van de Porsche 928 en de integrale leasingkosten van de Porsche 911. De fiscus meende dat een derde van de geboekte afschrijvingen en leasingkosten als onredelijk is.

Om dat standpunt met de wet te verzoenen, deed de fiscus een beroep op art. 53, 10 W.I.B. 1992. Om de beperking van de kosten tot twee derde te motiveren, doet de fiscus een beroep op een bepaling uit zijn commentaar. De kosten van de twee Porsches zijn volgens de fiscus buitensporige kosten, omdat ze per kilometer hoger liggen dan gemiddeld anderhalve maal de kilometervergoeding die ambtenaren voor hun reiskosten ontvangen (K.B. van 18.01.1965). Daarnaast meent de fiscus dat de kosten van de twee Porsches in vergelijking met de behaalde omzet te groot waren.

Onredelijk karakter

Volgens Art. 53, 10 W.I.B. 1992 worden alle kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, niet als beroepskosten aangemerkt. De fiscus vindt dus dat een bedrijfsleider geen Mercedes of BMW nodig heeft, vermits hij zijn werk net zo goed kan doen met pakweg een Audi. Het onredelijke karakter moet gesteund zijn op zowel kwantitatieve (hoogte van de kosten) als op kwalitatieve (afhankelijk van de beroepssector) elementen (Com.I.B. 1992, 53/188).

Voor personenwagens is het kwantitatief element de kostprijs van de auto per kilometer. Indien die hoger ligt dan gemiddeld anderhalve maal de kilometervergoeding die ambtenaren krijgen, moet de fiscus het stuk dat boven deze grens ligt, verwerpen als buitensporige kosten (Com.I.B. 53/189). Het tarief per kilometer voor de ambtenaren bedraagt vandaag 0,25 euro (10 frank). Maar volgens het commentaar van de fiscus kan de belastingplichtige uitzonderlijke omstandigheden inroepen, die hogere kosten rechtvaardigen.

Als kwalitatief criterium kan voor personenwagens gekeken worden naar de beroepssector van de belastingplichtige en de mogelijkheden die deze biedt om belastbare inkomsten voort te brengen. De fiscus beschouwt een stagiair-advocaat die met een Mercedes 320 SL rijdt en deze ook als fiscale beroepskosten rapporteert, bijvoorbeeld als onredelijk.

Maar de rechtspraak ontzegt de administratie het recht zich in te laten met de manier waarop de belastingplichtige zijn beroep uitoefent. De administratie mag evenmin oordelen over de gepastheid en het nut van de kosten die de belastingplichtige maakt. Maar dan wordt de schemerzone echt groot. Alles draait vaak uit op een feitenkwestie.

In dit arrest geeft het hof duidelijk aan hoe art. 53, 10 W.I.B. 1992 moet worden bekeken. Dat artikel heeft volgens het Hof de bedoeling de aftrekbaarheid van de uitgaven te regelen die een overdreven of overbodig karakter vertonen.

De wetgever had, volgens de magistraten, de bedoeling een uitgave nog slechts als bedrijfslast te aanzien indien zowel het voorwerp als het bedrag ervan als redelijk kan worden aangenomen. Dat betekent dat enkel uitgaven die redelijkerwijze door beroepsbehoeften worden verantwoord, van de inkomsten mogen worden afgetrokken.

De regel van art. 53, 10 W.I.B. 1992 vormt daarbij een uitzondering op de algemene regel dat kosten aftrekbaar zijn als ze voldoen aan art. 49 W.I.B. 1992. Dat is het centrale artikel dat de voorwaarden opsomt waaraan kosten moeten voldoen om als beroepskosten te worden aanvaard. Het artikel stelt dat beroepskosten kosten zijn die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk maakte of droeg om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door bewijsstukken of door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Vermits art. 53, 10 W.I.B. 1992 een uitzondering vormt op die algemene regel, moet dat artikel dus beperkend geïnterpreteerd worden.

Vergelijking met omzet

Terug naar onze Porsches. Het Hof stelt dat die voertuigen eigendom zijn of in leasing genomen zijn door de vennootschap. Zij worden dus ingezet om haar maatschappelijk doel te bereiken. De fiscus mag zich niet inlaten met de opportuniteit van deze uitgave. De kosten die daarmee gepaard gaan, zijn dus principieel aftrekbaar. De magistraten vinden dat de vergelijking van de autokosten met de omzet niet determinerend is om uit te maken of de beroepskosten onredelijk zijn. Nergens in de wet staat dat als kosten een (te) groot deel van de omzet uitmaken, deze niet (volledig) aftrekbaar zouden zijn. Het hof stelt dat de autos aangewend worden om belangrijke taken te vervullen conform het maatschappelijk doel van de vennootschap. De uitgaven stemmen overeen met de omvang en de aard van de onderneming die nog in volle expansie is.

Bovendien vindt het hof het geenszins onredelijk dat de managementvennootschap tegenover haar opdrachtgevers een zekere standing en prestige moet uitstralen. De vergelijking van de autokosten met de omzet volstaat niet om die kosten als onredelijk te beschouwen. Het hof besluit dan ook dat de fiscus geen rekening hield met zowel de kwantitatieve als de kwantitatieve elementen eigen aan de uitgave. Conclusie: de kosten van de Porsches worden integraal aanvaard.

In dit arrest bevestigt het hof de stelling dat het verbod van een opportuniteitsoordeel de rechter of de administratie niet verhindert in het kader van art. 49 W.I.B. de normaliteit van het bedrag van een uitgave of last te betwisten. Daardoor kan de fiscus betalingen verwerpen die oplopen tot echt abnormale bedragen (HUYSMAN, S., Fiscale Winst, p. 175).

Maar het hof vindt in dit geval dat de wijze die de fiscus gebruikte om de uitgave als abnormaal te beschouwen, niet voldoet. De vergelijking met de omzet is niet relevant om het onredelijke karakter van kosten te beoordelen. Merkwaardig is wel dat het hof de vergelijking van de kilometerkosten met het ambtenarentarief, niet honoreert. Dat is dus blijkbaar ook geen argument om kosten als onredelijk te beschouwen. Met dit arrest doet het Hof te Gent zijn reputatie alle eer aan. Gent bekijkt de praktijk van de fiscus om te maaien in de beroepskosten kritisch. Niet zelden staat het de beroepskosten toch toe. Deze keer gebeurde het wel op basis van een volgens het hof niet goed gemotiveerde toepassing van een bepaling van het wetboek. Dat is een niet onbelangrijk detail.

Jan VERHOEYE, accountant, docent Hogeschool Gent en gastprofessor Universiteit Gent.
Gepubliceerd op 11 mei 2001.